Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Oefenvragen!
Slide 1 - Diapositive
Hoeveel klontjes suiker zitten er in 1 glas aanmaakranja?
A
3.5 klontjes
B
4.5 klontjes
C
5.5 klontjes
D
6.5 klontjes
Slide 2 - Quiz
..... is een stoornis in de glucosestofwisseling wat moet er op de puntjes komen?
A
hypertensie
B
osteoporose
C
diabetes
D
obesitas
Slide 3 - Quiz
Welk orgaan is verantwoordelijk voor de afbraak van suiker?
A
Lever
B
Nieren
C
Alvleesklier
D
Dikke darm
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Vidéo
00:32
Welk hormoon regelt dat de bloedsuikerspiegel goed blijft?
A
testosteron
B
insuline
C
glycogeen
D
glucagon
Slide 6 - Quiz
Als iemand veel beweegt en diabetes heeft, zou hij dan meer of minder insuline moeten spuiten dan iemand die weinig beweegt?
A
veel
B
weinig
C
geen idee
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Diapositive
Wanneer beginnen we gemiddeld af te takelen?
A
vanaf 20
B
vanaf 30
C
vanaf 40
D
vanaf 50
Slide 9 - Quiz
Vanaf welk punt is de BMI te hoog?
A
Vanaf 15
B
Vanaf 20
C
Vanaf 25
D
Vanaf 30
Slide 10 - Quiz
Waar kan een langdurige hoge BMI toe leiden?
Slide 11 - Carte mentale
Wat kost een zieke werknemer ongeveer per dag
A
€ 200
B
€ 400
C
€ 600
D
€ 800
Slide 12 - Quiz
Hoe kun jij als VB'er de ziektekosten omlaag brengen?
Slide 13 - Carte mentale
Jij kost wel wat geld, maar door jou zijn er minder medicijnen nodig, leven mensen bewuster en bewegen ze meer!
Slide 14 - Diapositive
Waarom is bewegen erg goed tegen stress? Welke hoort er niet bij?
A
Het zorgt dat je goed kunt slapen
B
Je maakt daardoor endorfine aan
C
Je hebt daardoor minder rust nodig
D
Je hoofd is dan even leeg
Slide 15 - Quiz
Wat is de 75-25 regel?
A
Dit heeft met de BMI te maken. 75% van de mensen zijn te dik en 25% niet.
B
Dit heeft met BMI te maken, 75% van de mensen is slank en 25% te dik.
C
Dit heeft met voeding te maken, 25% gezond eten en 75% wat minder gezond
D
Dit heeft te maken met voeding, 75% gezond en 25% wat minder.
Slide 16 - Quiz
Als mensen fysieke klachten hebben, willen ze vaak van de klachten af, maar artsen zeggen dat ze juist naar de klacht toe moeten, wat bedoelen artsen daarmee?
A
De oorzaak van de klacht opzoeken
B
Dat ze de pijn weg moeten bewegen
C
medicijnen gebruiken tegen de pijn
D
dat de pijn eerst erger moet worden
Slide 17 - Quiz
Welk hormoon zit er in anabolen steroïden waardoor je spieren sneller groeien?
A
oestrogeen
B
insuline
C
testis
D
testosteron
Slide 18 - Quiz
Wat is de juiste werkwijze bij het opzetten van een les?
A
praatje, plaatje, daadje
B
plaatje, praatje, daadje
C
daadje, praatje, plaatje
D
daadje, plaatje, praatje
Slide 19 - Quiz
Een cliënt vertelt iets heel persoonlijks aan jou, jij praat er met niemand over, ook niet als er naar gevraagd wordt. Welke competentie is dit?
A
integriteit
B
empathie
C
betrokkenheid
D
assertiviteit
Slide 20 - Quiz
Hoeveel stappen wordt door de gezondheidsraad aangeraden om per dag minimaal te zetten?
A
500
B
1000
C
10000
D
15000
Slide 21 - Quiz
Welke voedingsstof levert de meeste energie per gram?
A
Koolhydraten
B
Eiwitten
C
Vetten
D
Alcohol
Slide 22 - Quiz
Om af te vallen is welke activiteit het beste om te doen?
A
Hardlopen
B
Spierversterkende oefeningen
C
Spinning
D
Voetballen
Slide 23 - Quiz
Je goed kunnen concentreren hoort bij? (model positieve gezondheid)
A
lichaamsfuncties
B
mentaal welbevinden
C
dagelijks functioneren
D
kwaliteit van leven
Slide 24 - Quiz
Wanneer is een blessure een chronische blessure?
A
na 1 week
B
na 6 weken
C
na 3 maanden
D
na een half jaar
Slide 25 - Quiz
Welke is een brandstof?
A
mineralen
B
eiwit
C
vet
D
vitamines
Slide 26 - Quiz
Welk voorbeeld omschrijft compassie?
A
Meeleven
B
je eigen grens aangeven
C
troosten en geruststellen
D
Samen pijn voelen
Slide 27 - Quiz
Wat is GEEN doel van de warming up?
A
10% sterker worden doordat je lichaam warm is
B
Hart sneller laten pompen waardoor bloed beter circuleert
C
In de sfeer van de les / training komen
D
Competitief bezig zijn
Slide 28 - Quiz
Hoeveel groente raad het voedingscentrum aan om minimaal per dag te eten?
A
150 gram
B
200 gram
C
250 gram
D
300 gram
Slide 29 - Quiz
Use it or loose it!
Wat je niet gebruikt, raak je kwijt.
Slide 30 - Diapositive
Wat heeft use it or loose it te maken met jullie toekomstige beroep?