Leenwoorden

• Handel
• MBO
• Studiejaar 2

Leenwoorden

Wat is een leenwoord?

Een leenwoord is een woord uit een andere taal dat wij in het Nederlands gebruiken. De meeste leenwoorden die wij in Nederland gebruiken komen uit het Latijn, Frans, Engels en Duits. In het dagelijks leven gebruik je, zonder dat je het merkt, veel woorden die eigenlijk uit een andere taal komen. Wist jij bijvoorbeeld dat het woord muur uit het Latijn komt, het woord stekker uit het Duits en het woord restaurant uit het Frans?

Leenwoorden

Welk leenwoord staat er in de vorige dia?

1. de
2. la
3. castagne

Nederlandse leenwoorden

Meer dan 18.000 Nederlandse woorden zijn uitgeleend aan 138 andere talen. Die Nederlandse woorden hebben geleid tot bijna 50.000 nieuwe woorden in vreemde talen.

Wat is het meest uitgeleende Nederlandse woord en komt terug in 57 andere talen?

1. Boot
2. Baas
3. Aardappel
4. Tulp

Amerika

Dollar             ==> daalder

Yankee           ==> JanKees / Jankezen

Cookie            ==> koekje

Uit welke taal hebben wij het woord 'Commando' geleend?

1. Spaans
2. Portugees
3. Frans
4. Italiaans

Uit welke taal hebben wij het woord 'Humor' geleend?

1. Duits
2. Pools
3. Frans
4. Engels

Uit welke taal hebben wij het woord 'Kosmonaut' geleend?

1. Hongaars
2. Arabisch
3. Russisch
4. Pools

Uit welke taal hebben wij het woord 'Sjeik' geleend?

1. Frans
2. Arabisch
3. Turks
4. Marokkaans

Uit welke taal hebben wij het woord 'Robot' geleend?

1. Tsjechisch
2. Duits
3. Amerikaans
4. Russisch

Werkwoorden

Als we een werkwoord moeten vervoegen gaan we uit van de infinitief. In een woordenboek wordt van werkwoorden altijd de infinitief gegeven.

De infinitief eindigt bijna altijd op -en: lopen, werken, leren, lachen etc.

Uitzonderingen: slaan, staan, gaan, etc.

Werkwoorden

Engelse werkwoorden worden vervoegd als zwakke werkwoorden in het Nederlands. Ze krijgen in de verleden tijd stam plus -de(n).

Voorbeelden:

rugbyde, jogde, tackelde

Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit ’t kofschip of ’t ex-kofschaap schrijf je stam + te(n)

Engelse leenwoorden

aftrainen: ik train af - jij traint af - hij trainde af - afgetraind

babysitten: ik babysit - ik babysitte - ik heb gebabysit

barbecueën: ik barbecue - ik barbecuede - ik heb gebarbecued

managen: ik / hij manage(t) - ik managede - ik heb gemanaged

paintballen: ik paintball - ik paintballde - ik heb gepaintballd

tapen: ik tape / hij tapet - ik tapete - ik heb getapet

Ik hoorde dat jullie heel goed.......... (bridgen, vt)

1. bridgeden
2. bridgeten
3. bridgden
4. bridgten

Hij.....(deleten, vt) alles

1. deleete
2. deletetet
3. deleetet
4. deletete

Het ............(downloaden, vd) bestand bevat een virus.

1. gedownloade
2. gedownloadde
3. gedownloate
4. gedownloatte

De snelste tijd werd al snel.......... (timen, vd).

1. getimet
2. getimd
3. getimed
4. getimt

Zij ......... (breakdancen, tt) al heel erg goed.

1. breakdanct
2. breakdancet
3. breakdancdt
4. breakdanced

Ik ........ (promoten, tt) dat drankje al jaren.

1. promoot
2. promote
3. promotet

Wij ....... (barbecueën, vt) heel vaak in die zomer.

1. barbequeden
2. barbequeten
3. barbecueëden

Die meisjes .......(rugbyen, vd) bij dat team.

1. rugbyde
2. rugbyden
3. rugbyte
4. rugbyten

Hij .......(volleyballen, tt) al jaren.

1. volleybalt
2. volleyballt
3. volleybaldt
4. volleyballdt

Hij ...... (passen, vd) erg goed, waardoor er gescoord kon worden.

1. paste
2. passte
3. pasete
4. passete

Hij werd wel erg vaak......... (tackelen, vd).

1. getackeled
2. getacklt
3. getackeld
4. getackelt

Zij ..... (joggen, vt) elke ochtend een uur.

1. jogte
2. joggte
3. joggde
4. jogde

Hij........ (baseballen, tt) nog niet zo heel erg goed.

1. basebalt
2. baseballt
3. basebaldt
4. baseballdt

Die auto kan niet.... (leasen, vd) worden.

1. geleaset
2. geleased
3. geleast
4. geleasd

Zij........ (freelancen, tt)

1. freelanct
2. freelancet
3. freelancd
4. freelanced

Hij ....... (faken, vt) dat hij ziek was.

1. faketet
2. fakede
3. fakete
4. faketed

Er wordt steeds meer .....(googelen, vd).

1. gegoogelt
2. gegoogelet
3. gegoogeled
4. gegoogeld

Zij heeft haar oren ..... (piercen, vd).

1. gepiercet
2. gepierced
3. gepierct
4. gepiercd

Hij ....... (vloggen, vd) bijna de hele dag.

1. vlogte
2. vlogde
3. vloggte
4. vloggde

Zij heeft die foto's...... (uploaden, vd).

1. geüploaded
2. geüpload
3. geüploadet
4. geüploat

Jij .....(keepen, vt) de hele wedstrijd, hè?

1. keepte
2. keepete
3. keepde
4. keepede

Dat meisje ...... (freestylen, vt) erg goed.

1. freestylede
2. freestylete
3. freestylde
4. freestylte

Alle brieven zijn ..... (saven, vd).

1. gesavetet
2. gesaveded
3. gesavet
4. gesaved