Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Nederlands klas 2
Grammatica 3.4 en 4.4
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen?
Terugblik op Woorden 3.3 en 4.3
Uitleg over de stof van deze week
Oefeningen tussendoor
Werken online
Kun je zelf verder werken
Slide 2 - Diapositive
Bedenk een ww of zn en zet er een achtervoegsel bij
Slide 3 - Question ouverte
Bedenk een woord en geef de trappen van vergelijking
Slide 4 - Question ouverte
Welke zinnen zijn goed?
A
De hond is even groot dan de kat
B
De hond is groter dan de kat
C
De hond is even groot als de kat
D
De hond is groter als de kat
Slide 5 - Quiz
ontlopen
bekostigen
efficiënt
constateren
zodat iets het beste resultaat heeft
vaststellen dat het zo is
ontwijken, moeite doen om iemand niet tegen te komen
betalen, de kosten dragen
Slide 6 - Question de remorquage
Grammatica 3.4 en 4.4
Slide 7 - Diapositive
Hoe vind je de persoonsvorm?
Hoe vind je het onderwerp?
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Wie/wat + PV
Alle werkwoorden in de zin
1.Vraagzin
2. Andere tijd
3. Getalsproef
Wie/wat + O + WWG
Slide 8 - Question de remorquage
Welke onderdelen?
1. Zinsdeelstrepen
2. Persoonsvorm
3. Onderwerp
4. Werkwoordelijk gezegde
5. Lijdend voorwerp
Slide 9 - Diapositive
Zinsdeelstrepen
- Zet je tussen de verschillende woordgroepen.
- Zo weet je welke woordgroepen er bij elkaar horen.
- Hussel de woorden door elkaar. Welke woorden blijven bij elkaar?
Bv. |De kinderen | hebben |met sneeuwballen | gegooid. |
Slide 10 - Diapositive
Zet zinsdeelstrepen bij de volgende zin. Hij heeft zijn huiswerk gemaakt.
Slide 11 - Question ouverte
Persoonsvorm
1. Vraagzin
2. Tijdsproef (TT <--> VT)
3. Getalsproef (MV <--> EV)
|Hij | heeft | zijn huiswerk | gemaakt. |
Slide 12 - Diapositive
Wat is de PV in deze zin? Hij heeft zijn huiswerk gemaakt. A: Hij B: Zijn huiswerk C: Gemaakt D: Heeft
A
Hij
B
Zijn huiswerk
C
Gemaakt
D
Heeft
Slide 13 - Quiz
Onderwerp
Het onderwerp en de PV horen bij elkaar. Als het onderwerp in het meervoud staat, staat de pv dit ook.
Wie/Wat + persoonsvorm (PV)
PV
|Hij |heeft| zijn huiswerk | gemaakt. |
Slide 14 - Diapositive
Wat is het O in deze zin? |Hij | heeft | zijn huiswerk | gemaakt. |
Slide 15 - Question ouverte
Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin (dus ook de persoonsvorm)
O PV ? ?
|Hij| heeft | zijn huiswerk | gemaakt. |
Slide 16 - Diapositive
Wat is het WWG in deze zin? |Hij | heeft | zijn huiswerk | gemaakt. |
Slide 17 - Question ouverte
Lijdend voorwerp
Het volgende nieuwe zinsdeel is het lijdend voorwerp. Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: wat (wie) + wg + o? Je moet dus weten wat het wg en het onderwerp is, voor je het LV kunt vinden.
Met een bal | heeft | Frank | twee ramen | gebroken
Slide 18 - Diapositive
Lijdend voorwerp
Wie/Wat + wwg + O
O PV/WWG ? WWG
|Hij| heeft| zijn huiswerk |gemaakt. |
Slide 19 - Diapositive
Wat is het LV in de zin? |Hij | heeft | zijn enorme grote hoeveelheid Nederlands grammatica huiswerk | gemaakt. |
Slide 20 - Question ouverte
Bijwoordelijke bepaling
Wat je nog over houdt aan zinsdelen in de zin, zijn bijwoordelijke bepalingen. Het gaar dan vaak om een antwoord op waar (-door), waarom, hoe, waar, wanneer.
Slide 21 - Diapositive
Wat is de bwb? Hij | heeft | zijn huiswerk | vanmorgen | gemaakt.
Slide 22 - Question ouverte
Stappenplan zinnen ontleden
1. Zet zinsdeelstrepen
2. Zoek de persoonsvorm
3. Zoek het onderwerp
4. Zoek het werkwoordelijk gezegde
5. Zoek het lijdend voorwerp
6. Wat je nog over hebt is bijwoordelijke bepaling
Slide 23 - Diapositive
Aan de slag
Maar online 3.4 en 4.4 grammatica.
We starten daar nu samen mee.
Slide 24 - Diapositive
4.4 Grammatica
Splitsbaar werkwoord (met voorzetsel)
Alle woordsoorten tot nu toe
Slide 25 - Diapositive
Splitsbaar werkwoord
ww dat uit twee delen bestaat (met vz)
Als één woord of als 'twee aparte woorden' in een zin staan
De juf laat snoep uitdelen - De juf deelt snoep uit