Staal blok 5 meewerkend voorwerp

spelling
werkwoorden
woordsoorten 
zinsdelen
dictee
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

spelling
werkwoorden
woordsoorten 
zinsdelen
dictee

Slide 1 - Diapositive

Vervoeg het werkwoord

ontbijten (hij)

Slide 2 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord

feesten (Lise)

Slide 3 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord

luiden (de bel)

Slide 4 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord

houden (jij)

Slide 5 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord

gebeuren (het)

Slide 6 - Question ouverte

'Hanna, welk houten instrument vind jij het mooist: de cello, de fagot of de gitaar?' vraagt Yassin.

houten is:
A
een voorzetsel
B
het lijdend voorwerp
C
het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
D
een zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quiz

'Hanna, welk houten instrument vind jij het mooist: de cello, de fagot of de gitaar?' vraagt Yassin.

Welke woordsoort is het instrument?

Slide 8 - Question ouverte

'Hanna, welk houten instrument vind jij het mooist: de cello, de fagot of de gitaar?' vraagt Yassin.

Typ alle zelfstandig naamwoorden uit deze zin.

Slide 9 - Question ouverte

'Ik speel vanaf mijn zesde viool en doe dat al vijf jaar,' zegt Hanna.
Wat is het voorzetsel in deze zin?

Slide 10 - Question ouverte

'Ik speel vanaf mijn zesde viool en doe dat al vijf jaar,' zegt Hanna.

Welke woordsoort is zesde?

Slide 11 - Question ouverte

Voor/aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Welk zinsdeel vind ik als ik mezelf deze vraag stel?
A
het meewerkend voorwerp
B
de bepaling van plaats
C
de bepaling van tijd
D
de persoonsvorm

Slide 12 - Quiz

Hij heeft net voor mij een boek in de boekwinkel gekocht.
Het werkwoordelijk gezegde is:

Slide 13 - Question ouverte

Hij heeft net voor mij een boek in de boekwinkel gekocht.
Het onderwerp is:

Slide 14 - Question ouverte

Hij heeft net voor mij een boek in de boekwinkel gekocht.
Het lijdend voorwerp is:

Slide 15 - Question ouverte

Hij heeft net voor mij een boek in de boekwinkel gekocht.
Het meewerkend voorwerp is:

Slide 16 - Question ouverte

Hij heeft net voor mij een boek in de boekwinkel gekocht.
in de boekwinkel is:

Slide 17 - Question ouverte

Hij heeft net voor mij een boek in de boekwinkel gekocht.
net is:

Slide 18 - Question ouverte

Vandaag heb ik Femke thuis het cadeau gegeven.

Het lijdend voorwerp is:

Slide 19 - Question ouverte

Vandaag heb ik Femke thuis het cadeau gegeven.

Het meewerkend voorwerp is:

Slide 20 - Question ouverte

Vandaag heb ik Femke thuis het cadeau gegeven.

De persoonsvorm is:

Slide 21 - Question ouverte

Dicteewoord 1

Slide 22 - Question ouverte

Dicteewoord 2

Slide 23 - Question ouverte

Dicteewoord 3

Slide 24 - Question ouverte

Dicteezin 1

Slide 25 - Question ouverte

Dicteezin 2

Slide 26 - Question ouverte

Dicteezin 3

Slide 27 - Question ouverte

In het weekend heb ik op het station kaartjes aan reizigers verkocht.
Typ het werkwoordelijk gezegde.

Slide 28 - Question ouverte

In het weekend heb ik op het station kaartjes aan reizigers verkocht.
Welk zinsdeel is ik?

Slide 29 - Question ouverte

In het weekend heb ik op het station kaartjes aan reizigers verkocht.
Typ het lijdend voorwerp:

Slide 30 - Question ouverte

In het weekend heb ik op het station kaartjes aan reizigers verkocht.
Typ het meewerkend voorwerp:

Slide 31 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?

De olifant stampte met zijn voeten in de grote plas, nadat hij zijn eten had opgegeten.
A
stampte
B
stampte, zijn, opgegeten
C
stampte, had, opgegeten
D
stampte, zijn, had, opgegeten

Slide 32 - Quiz

In het weekend heb ik op het station kaartjes aan reizigers verkocht.
Typ de bepaling van tijd:

Slide 33 - Question ouverte