Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
dag 2 donderdag
woordenschat: thema 1 kennismaken
1 / 27
suivant
Slide 1:
Diapositive
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
Cette leçon contient
27 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
woordenschat: thema 1 kennismaken
Slide 1 - Diapositive
dagelijks
iets wat elke dag gebeurt
iets wat er elke dag is
het moet altijd ongeveer hetzelfde zijn
Zin: In klas 3c leren wij
dagelijks
nieuwe woorden.
Slide 2 - Diapositive
duidelijk
Iets wat je makkelijk kan begrijpen
iets wat niet zo moeilijk is
Zin: Deze les is voor mij
duidelijk
.
Zin: Het is
duidelijk
dat wij elke maandag en dinsdag sport hebben.
Slide 3 - Diapositive
dichtbij
op kleine afstand
niet ver weg
tegenstelling: veraf
zin: Hij hoeft niet lang te fietsen, hij woont
dichtbij
.
zin: Ik kan alleen lezen van
dichtbi
j en mijn bril is voor veraf.
Slide 4 - Diapositive
inderdaad
om te zeggen dat iets waar is
om te zeggen dat je dat ook vindt
om te zeggen als je het eens bent
Zin: Jij zegt dat je de Nederlandse taal moeilijk vindt. Dat is
inderdaad
moeilijk.
Zin: Heb jij je huiswerk gemaakt? Dat heb ik
inderdaad
gedaan!
Slide 5 - Diapositive
de interesse
aandacht voor iets/iemand hebben
je wilt ergens meer van weten. Je wilt meer informatie over.
zin: Ik heb
interesse
in techniek. Ik wil daar meer over leren.
Slide 6 - Diapositive
Maak de zin af:
Ik heb interesse in.......
Slide 7 - Question ouverte
In welke zin wordt het woord
'dagelijks' goed gebruikt?
A
Elk jaar vieren wij Kerst op 25 en 26 december.
B
Elke maandag hebben wij sport.
C
1 keer per jaar is mijn verjaardag.
D
Elke dag moeten wij veel leren op school.
Slide 8 - Quiz
Hij houdt het boek erg
dichtbij.
A
ja
B
nee
Slide 9 - Quiz
In welke zin wordt het woord
'inderdaad' goed gebruikt?
A
Wil je pizza? Nee, ik wil inderdaad pizza.
B
Wil je pizza? Misschien, ik wil inderdaad pizza.
C
Wil je pizza? Ja, ik wil inderdaad pizza.
Slide 10 - Quiz
Maak een zin met het woord:
duidelijk
Slide 11 - Question ouverte
Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!
Slide 12 - Diapositive
De docent legt de les goed uit. Het is mij............ , ik begrijp alles.
Slide 13 - Question ouverte
Bij klas 3C is de toilet........... , je hoeft niet ver te lopen.
Slide 14 - Question ouverte
............... leren wij nieuwe woorden op school. Op ma, di, wo, do en vrijdag.
Slide 15 - Question ouverte
Hebben wij op maandag sport? Ja, op maandag hebben wij ................. sport. Dat klopt!
Slide 16 - Question ouverte
Wat heeft jouw ............. ? Waar wil je meer over leren?
Slide 17 - Question ouverte
Zinnen maken
Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met één van de woorden.
dagelijks
dichtbij
duidelijk
inderdaad
(de) interesse
Slide 18 - Diapositive
Inloop Wie is het?
Schrijf 5 dingen over jezelf op. Alles mag, maar niet je naam!
Bijvoorbeeld:
welk eten vind je het lekkerst
wat je favoriete kleur is;
of je broers of zussen hebt;
welke sport je leuk vindt.
Klaar? Geef je papier aan de docent. De docent gaat nu de papieren voorlezen. Kan jij raden wie het is?
Slide 19 - Diapositive
Grammatica
Vandaag leer je:
wat een zin is
twee woordsoorten in de zin
Hoe je deze vindt in de zin
op welke plaats deze woordsoorten in een zin staan.
Slide 20 - Diapositive
Een zin heeft een
werkwoord (ww)
het woord dat zegt dat: je iets
doet/er iets gebeurt
een persoon of een ding
doet iets
Voorbeeld:
Ahmad
koopt
een boek.
Hij
leest
graag dikke boeken.
Een zin heeft een
onderwerp (ow)
wie/wat iets doet
enkelvoud / meervoud
Hoe vind je het onderwerp? Wie of wat + ww? antwoord = het onderwerp
Wie of wat koopt?
Ahmad
= ow
Wie of wat leest?
Hij
= ow
Slide 21 - Diapositive
de zin
In een
gewone zin
komt
eerst
het
onderwerp
en
daarna
het
werkwoord
. :
Ahmad
koopt
een boek.
in een
vraagzin
komt
eerst
het
ww
en
daarna
het
ow
Koopt
Ahmad
een boek?
Slide 22 - Diapositive
Wat is het werkwoord in de zin?
Schrijf
het werkwoord
op je wisbordje.
Ahmad leest een boek.
Koopt Maria kleding?
Zij maakt een tekening.
Ik fiets naar school.
Antwoorden
leest, koopt, maakt, fiets
Slide 23 - Diapositive
Wat is het onderwerp in de zin?
Schrijf
het onderwerp
op je wisbordje.
Aisha kijkt televisie.
Loopt Jozef buiten?
Karel zit binnen.
Leert Yuri Nederlands?
Antwoorden
Aisha, Jozef, Karel, Yuri
Slide 24 - Diapositive
Werkblad
Maak het werkblad. Zet je naam op het werkblad.
Klaar? Geef het blad aan je docent en pak je boek om te lezen.
Slide 25 - Diapositive
Jeugdjournaal
We kijken en luisteren naar het Jeugdjournaal, als het is afgelopen stelt de docent vragen,
Slide 26 - Diapositive
Begrijpend lezen
We kijken naar het nieuws wat past bij de les
We lezen samen de tekst
Je maakt zelf de vragen
We kijken samen de vragen na.
Slide 27 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
dag 2 donderdag
Juillet 2023
- Leçon avec
19 diapositives
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
L13 WERKEN MET DIE WOORDEN
Mai 2023
- Leçon avec
22 diapositives
Nederlands
Lager onderwijs
Werkwoorden vervoegen
Mars 2024
- Leçon avec
38 diapositives
Nederlands
Secundair onderwijs
Taalbeschouwing: herhaling - Kerst
Décembre 2022
- Leçon avec
25 diapositives
Nederlands
Lager onderwijs
werkwoorden
Avril 2023
- Leçon avec
16 diapositives
Herhaling persoonsvorm en onderwerp
Février 2022
- Leçon avec
15 diapositives
Nederlands
Lager onderwijs
Herhaling 2A Examens
il y a 25 jours
- Leçon avec
34 diapositives
Nederlands
Secundair onderwijs
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
Mai 2022
- Leçon avec
44 diapositives
Taal
Primary Education