Bas 3 Variatie in genotypen

bas 3
Variatie in genotypen
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

bas 3
Variatie in genotypen

Slide 1 - Diapositive

Klassikaal herhalen
Wat wat ook alweer het fenotype?
Wat was ook alweer het genotype?
Hoeveel chromosomen heeft de mens?
Komt alle erfelijke informatie overal in het lichaam voor?
Hoeveel paren heeft de mens?

Slide 2 - Diapositive

Genenpaar
- Chromosomen liggen in paren in een lichaamscel (dus genen ook)

- Je ouders hebben verschillende eigenschappen (bv vader bruine ogen, moeder blauwe ogen)
- Bij de bevruchting krijgt je van elke ouder één chromosoom.
- Daardoor kan informatie verschillend zijn.

Slide 3 - Diapositive

Variatie in genotypen

Slide 4 - Diapositive

Variatie in genotype
- Welk gen terecht komt in een eicel of zaadcel is toeval.
- Er zijn veel verschillende combinaties. 
- Daardoor ontstaat bij geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen. 
- En dus verschillen in fenotype
- Niemand is precies gelijk.

Slide 5 - Diapositive

Mutatie
- Foutje/ beschadiging celdeling
- Plotselinge verandering: mutatie  (gemuteerd = veranderd)

- Organisme waar je mutatie ziet is een mutant.
- Bv albino (geen pigment)

Alligator zonder pigment

Slide 6 - Diapositive

Mutagene invloeden
- foutjes in de celdeling door mutagene invloeden
- Door straling, chemische stoffen. 

- Soms mutatie (verandering) in celdeling.
- Cel gaat ongeremd delen > tumor/gezwel.
- Snelle deling, tumor groeit hard, noemen we kanker.
- Door het bloed vervoert in hele lichaam > uitzaaiingen
kanker

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Lien

Twee genen van een genenpaar bevatten informatie voor dezelfde erfelijke eigenschap
A
Juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Kan een genenpaar voor een erfelijke eigenschap bestaat uit twee ongelijke genen
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

Wat is een mutatie?
A
Een verandering in het fenotype
B
Een verandering in het genotype

Slide 11 - Quiz

Wat heeft meer invloed? Een mutatie in een geslachtscel of een mutatie in een lichaamscel?
A
Geslachtscel
B
Lichaamscel
C
Beide evenveel

Slide 12 - Quiz

Samen
opdracht 3 
bladzijde 101

Slide 13 - Diapositive

Huiswerk
Lees in je boek bladzijde 99 t/m 105
Maak opdracht 1, 2 en 4 t/m 8


Slide 14 - Diapositive