1.5 Concentratie, diffusie en osmose

Transport door membranen
Diffusie
Osmose
Actief vs Passief transport
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Transport door membranen
Diffusie
Osmose
Actief vs Passief transport

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Diffusie in een vloeistof
Diffusie met een permeabel membraan

Slide 6 - Diapositive

Diffusie
Bij diffusie kunnen stoffen zich vrij bewegen in lucht of water.

Gaat van hoge naar lage concentratie.

Diffusiesnelheid hangt af van:
  • diffusieoppervlak
  • diffusieafstand
  • temperatuur
  • concentratieverschil
Speelt een belangrijke rol bij:
- longen
- opname van stoffen (in de darmen)

Slide 7 - Diapositive

Osmose 

Slide 8 - Diapositive

Osmose

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Osmose

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Hyper, Hypo, Iso, Wie is wie?

Slide 13 - Diapositive

Osmose
Bij osmose is er een semipermeabel membraan. Opgeloste stof kan niet vrij verplaatsen, water wel.

Water gaat van plek met lage osmotische waarde naar hoge osmotische waarde.
Osmotische waarde is het totaal aan
opgeloste stof tov oplosmiddel.

In examenvraag: waar gaat het water naar toe (1p), waarom (1p) en wat is het effect (1p)?
Speelt een belangrijke rol bij:
- nieren
- cellen
- bloed
- worteldruk (bij planten)

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Waarom zou een plant dit doen?

Slide 18 - Diapositive

Passief vs Actief transport
wat is het verschil?

Slide 19 - Diapositive

passief transport
  • via porie of transporteiwit
  • van een hoge concentratie naar een lage concentratie
  • kost geen energie

Slide 20 - Diapositive

actief transport
  • via transporteiwit
  • van een lage concentratie naar een hoge concentratie  
  • kost energie = ATP omzetting in ADP

Slide 21 - Diapositive

Rekenen en oefenvragen
Diffusie, Osmose, Transport
en celorganellen

Slide 22 - Diapositive

Diffusie
actief transport
gefaciliteerd transport
passief transport

Slide 23 - Question de remorquage

Een cel heeft geen celkern, het is dus een...
A
dier
B
plant
C
bacterie
D
schimmel

Slide 24 - Quiz

Wat is de functie van het golgi-systeem in de cel?
A
zorgt voor vertering van stoffen in de cel
B
produceren van eiwitten
C
vorm geven aan eiwitten en het verpakken van eiwitten in blaasjes
D
vervoeren van eiwitten door de cel

Slide 25 - Quiz

Als appels rijp worden, verandert de schil van kleur.
Welke verandering in de plastiden is hiervan de oorzaak?
A
chloroplasten zijn overgegaan in chromoplasten
B
chloroplasten zijn overgegaan in amyloplasten
C
chromoplasten zijn overgegaan in amyloplasten
D
amyloplasten zijn overgegaan in chromoplasten

Slide 26 - Quiz

Een pantoffeldiertje neem water op door osmose. Waar is de zoutconcentratie dan het hoogst?
A
in het pantoffeldiertje
B
buiten het pantoffeldiertje
C
binnen en buiten het pantoffeldiertje is het gelijk

Slide 27 - Quiz

12. Een staafje gesneden uit een verse aardappel wordt in een 10% suikeroplossing gelegd. Na een uur wordt het staafje gemeten en gewogen. Het blijkt dat:
A
Korter en zwaarder te zijn geworden
B
Korter en lichter te zijn geworden
C
Langer en zwaarder te zijn geworden
D
Langer en lichter te zijn geworden

Slide 28 - Quiz

15. Een plantencel wordt in een oplossing gelegd. Is deze oplossing isotoon, hypertoon of hypotoon ten opzichte van de plantencel?
A
Hypertoon
B
Hypotoon
C
isotoon

Slide 29 - Quiz

Drie reageerbuizen worden gevuld met oplossingen van keukenzout (NaCl) van verschillende concentraties. Buis 1 bevat een 0,1% NaCl-oplossing, buis 2 bevat een 0,9% NaCl-oplossing en buis 3 bevat een 1,5% NaCl-oplossing. In elk van deze buizen wordt een stukje van hetzelfde verse weefsel ondergedompeld. De stukjes weefsel zijn allemaal even groot en rood van kleur. Voordat ze in de buizen zijn gedaan, zijn ze eerst goed afgespoeld totdat ze geen kleurstof meer afgeven. De oplossing in buis 1 is licht rood geworden. De oplossingen in buis 2 en 3 zijn kleurloos gebleven.
Leerling 1 beweert dat osmotische waarde in de cellen van buis 3 hoger is dan die in de cellen in oplossing 2.
Leerling 2 beweert dat de turgor van de cellen van buis 3 lager is dan die van de cellen in buis 2.
A
Geen van de leerlingen heeft gelijk
B
Alleen leerling 1 heeft gelijk
C
Alleen leerling 2 heeft gelijk
D
Beide leerlingen hebben gelijk

Slide 30 - Quiz

In de afbeelding zie je een bak die door een permeabele wand in twee helften is verdeeld. Links bevindt zich een suikeroplossing van 4%. Rechts een suikeroplossing van 8%.
Wat wordt de suikerconcentratie in de hele bak als de suikermoleculen zich gelijk over beide oplossingen verdelen?

Slide 31 - Question ouverte

In de afbeelding zie je een bak die door een permeabele wand in twee helften is verdeeld. Links bevindt zich een suikeroplossing van 4%. Rechts een suikeroplossing van 8%.
In welk deel van de bak bevinden zich de meeste suikermoleculen, direct na het vullen van de bak? Leg je antwoord uit.

Slide 32 - Question ouverte

Waarom gaan planten dood wanneer er in de winter/voorjaar veel strooizout wordt gebruikt?

Slide 33 - Question ouverte

Een fysiologische oplossing is:
A
4% suiker in water
B
0,9% zout (NaCl) in water
C
8% suiker in water.
D
9% zout (NaCl) in water

Slide 34 - Quiz

Wat gebeurd er met bloedcel als die in contact komt met een 5% (hypertone) oplossing?
A
neemt water op dus krimpt
B
niets
C
neemt water op dus zwelt op
D
stoot water af dus krimpt

Slide 35 - Quiz

Hoe heten de eiwitten waar water door het celmembraan heen wordt getransporteerd?
A
Fosfolipiden
B
Aquaporines
C
Ribosomen
D
Osmosemoleculen

Slide 36 - Quiz

hoe is de osmotische waarde van de vacuole ten opzichte van de andere cellen?
laagst
tussenin
hoogst

Slide 37 - Question de remorquage

Welk soort eiwitten zorgt voor het vervoeren van stoffen door het celmembraan?
A
Transporteiwitten
B
Hormonen
C
Receptoren
D
Enzymen

Slide 38 - Quiz

Je kunt de verschillende celonderdelen van planten en dieren benoemen.
kernlichaam
Ruw-ER
Golgi-appartaat
Mitochondriën
Nucleus
Ribosoom

Slide 39 - Question de remorquage

Wat is de juiste volgorde bij eiwitsynthese (eiwitvorming)
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 5
Stap 6
Het eiwit verlaat de ribosoom 
DNA in de celkern wordt afgelezen
Het RNA wordt afgelezen. Er ontstaat een eiwit
Er wordt RNA gevormd
RNA komt aan bij de ribosomen

Slide 40 - Question de remorquage

Wat is de functie van een bladgroenkorrel
A
maakt energie vrij uit glucose
B
zorgt voor de aanmaak van eiwitten
C
vervoert eiwitten buiten de cel
D
zet lichtenergie om in glucose

Slide 41 - Quiz

Hoe heten deze kleine organellen?
A
lysosomen
B
mitochondriën
C
ribosomen
D
DNA

Slide 42 - Quiz

lysosoom
endoplasmatisch reticulum
celmembtraan
mitochondrium
golgisysteem
celkern

Slide 43 - Question de remorquage

Huiswerk voor volgende week
- 88 t/m 97

- Klaar? Lees alvast basisstof 6: Natuurwetenschappelijk onderzoek.
- Zoek (een artikel van) een onderzoek op wat je interesseert wat iets te maken heeft met biologie van de afgelopen 5 jaar.


Slide 44 - Diapositive