Hfst. 1 paragraaf 1 t/m 5 check jezelf

Weer en klimaat
Hoofdstuk 1
***check jezelf***
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Weer en klimaat
Hoofdstuk 1
***check jezelf***

Slide 1 - Diapositive

Welke zin past niet bij het weer?
A
het waait nu niet buiten
B
er valt 4mm regen vandaag
C
het was gisteren een zonnige dag
D
de gemiddelde jaartemperatuur is 14 graden in De Bilt

Slide 2 - Quiz

Iemand zegt: Het klimaat is het gemiddelde weer in een bepaald gebied over een lange periode (30 jaar)
A
Die persoon heeft gelijk
B
Die persoon heeft niet gelijk

Slide 3 - Quiz

Volgens je boek zijn er 5 klimaatfactoren-welke van de onderstaande punten is geen klimaatfactor????
A
Breedteligging
B
Hoogteligging
C
Soort oppervlak (water of land)
D
Luchtvervuiling

Slide 4 - Quiz

Temperatuur meet je in graden...
A
Beaufort
B
Richter
C
Beaulieu
D
Celsius

Slide 5 - Quiz

Het is nu bij ons herfst, welk seizoen is het dan op het zuidelijk halfrond?
A
winter
B
zomer
C
herfst
D
lente

Slide 6 - Quiz

Hoe hoger je komt-hoe kouder. Hoeveel graden wordt het kouder per 1000 meter?
A
4 graden kouder
B
6 graden kouder
C
8 graden kouder
D
10 graden kouder

Slide 7 - Quiz

De temperatuur in Berlijn in de winter ligt lager dan in Amsterdam-dat komt door....
A
Berlijn ligt noordelijker
B
Berlijn ligt niet aan zee
C
Berlijn heeft een koude luchtstroom
D
Berlijn heeft kortere zonnestralen

Slide 8 - Quiz

Op de afbeelding staat de zon loodrecht op de kreeftskeerkring: het is dus ...op het NH
A
zomer
B
winter
C
lente
D
herfst

Slide 9 - Quiz

Op de Noordpool is het kouder dan op de evenaar. Welke reden klopt er niet?
A
zonnestralen leggen een langere afstand af naar de noordpool
B
zonnestralen verwarmen een groter oppervlak bij de noordpool
C
zonnestralen botsen bij hun reis naar de noordpool op meer stofdeeltjes
D
zonnestralen verwarmen een kleiner oppervlak bij de noordpool

Slide 10 - Quiz

In de ballon zit (1)luchtdruk, daarbuiten is de luchtdruk (2)...
A
1=hoge, 2=lage
B
1=lage, 2=hoge
C
1=hoge, 2=hoge
D
1=lage, 2=lage

Slide 11 - Quiz

Welke zin klopt????
A
Hoge luchtdruk stroomt naar hoge luchtdruk
B
Hoge luchtdruk stroomt naar lage luchtdruk
C
Lage luchtdruk stroomt naar hoge luchtdruk
D
Lage luchtdruk stroomt naar lage luchtdruk

Slide 12 - Quiz

Waar is de kans op regen het grootst????
A
Boven zee/Ijsland
B
Boven het vaste land van Europa

Slide 13 - Quiz

Wat kun je zeggen over de windrichting op het noordelijk halfrond?
A
Die heeft een afwijking naar links (met de wind in je rug)
B
Die heeft een afwijking naar rechts (met de wind in je rug)

Slide 14 - Quiz

Welke zin klopt niet over de evenaar?
A
het is daar warm
B
het is daar droog
C
er valt daar veel neerslag
D
zonnestralen leggen daarnaartoe een korte afstand af

Slide 15 - Quiz

Wat past wel bij de keerkringen?
(2 antwoorden zijn goed!)
A
Je vindt daar veel tropisch regenwoud
B
Je vindt daar veel woestijn
C
Het is daar warm en er valt bijna geen neerslag
D
Het is daar warm en er valt veel neerslag

Slide 16 - Quiz

Hoe heet deze vorm van neerslag????
A
stuwingsneerslag
B
stijgingsneerslag
C
drempelwaarde neerslag
D
frontale neerslag

Slide 17 - Quiz

Hoe heet het gebied aan de linkerzijde van de berg-waar de neerslag valt?
A
loefzijde
B
droefzijde
C
blijzijde
D
lijzijde

Slide 18 - Quiz

klaar!
Hoop dat je meer dan 12 goed had!

Slide 19 - Diapositive