Examentrainer T4 Genetica

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Hoe zit je erbij
A
Ik lig in bed met mijn laptop
B
Ik zit aan een bureau/tafel met mijn laptop
C
Ik ben al op school en gebruik mijn mobiel

Slide 2 - Quiz

Spullen in orde?
A
Boeken en schrift liggen voor me
B
Boek ligt voor me maar geen schrift
C
Er liggen geen spullen voor me

Slide 3 - Quiz

Ik heb de kunnen samenhang maken
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Sondage

Ik heb de examentrainer kunnen maken
😒🙁😐🙂😃

Slide 5 - Sondage

Examentrainer T4 Genetica

Slide 6 - Diapositive

Nonnetjes slachtoffer van klimaatverandering
De schelpen waarmee de Nederlandse stranden bezaaid liggen, zijn veelal afkomstig van nonnetjes. Nonnetjes zijn weekdieren die in de Waddenzee voorkomen. De kleur van de schelpen van nonnetjes wordt door één autosomaal gen bepaald. Van dit gen bestaan vier varianten: (R) rood, (O) oranje, (G) geel en (W) wit. R is dominant over alle andere varianten, O is dominant over G en W, en G is alleen nog dominant over W.

Slide 7 - Diapositive

Hoe wordt een variant van een gen genoemd?
A
Allel
B
Fenotype
C
Genotype
D
Recombinatie

Slide 8 - Quiz

Eén heterozygoot nonnetje met een rode schelp wordt gekruist met één nonnetje met een witte schelp.




Van dit gen bestaan vier varianten: (R) rood, (O) oranje, (G) geel en (W) wit. R is dominant over alle andere varianten, O is dominant over G en W, en G is alleen nog dominant over W.

Slide 9 - Diapositive

Eén heterozygoot nonnetje met een rode schelp wordt gekruist met één nonnetje met een witte schelp.

Hoeveel verschillende kleuren schelpen kunnen onder de nakomelingen van deze twee nonnetjes voorkomen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quiz

Evolutie bij petuniavarianten
In Zuid-Amerika komen twee kleurvarianten van de petunia naast elkaar voor. Naast het opvallende kleurverschil van de dieppaarse en helderwitte bloemen valt in het veld op dat de witte bloemen ’savond en ’snachts een sterke geur verspreiden en worden bezocht door nachtvlinders. De paarse bloemen geuren niet, maar hebben een opvallende tekening die zichtbaar is in ultraviolet licht. Petunia’s met paarse bloemen worden bestoven door bijen en hommels. In de natuur vindt geen kruising tussen beide kleurvarianten plaats en de beide varianten kennen geen kleurafwijkingen en ook geen enkele afwijking in bloemvorm of geur.

Slide 11 - Diapositive

Welke uitspraak over de beide varianten is juist?
A
Beide varianten zijn voor de genoemde eigenschappen heterozygoot
B
De paarse variant vormt 1 kloon en de witte variant vormt een andere kloon
C
Beide varianten zijn voor de genoemde eigenschappen homozygoot
D
Op basis van de gegevens kun je hier geen uitspraak over doen

Slide 12 - Quiz

Bij kunstmatige bestuiving planten de beide petuniavarianten zich wél onderling voort en leveren dan vruchtbare nakomelingen. De eerste generatie nakomelingen van een kruising tussen beide varianten draagt allemaal roze bloemen.

Slide 13 - Diapositive

Hoe wordt een fenotype, zoals dat van deze eerste generatie nakomelingen, genoemd?
A
Intermediair fenotype
B
Codominant fenotype
C
Multipele fenotype
D
Heterozygoot fenotype

Slide 14 - Quiz

Om het overervingspatroon van de bloemkleur bij petunia’s te bestuderen, werden kruisingen uitgevoerd. Hieronder staan de drie kruisingen die met de roze bloemen uit de F1

Slide 15 - Diapositive

Over de overerving van de bloemkleur werden twee hypothesen opgesteld:
1 De bloemkleur bij de petunia komt tot stand door één gen met een groot aantal verschillende allelen.
2 De bloemkleur bij de petunia komt tot stand door verschillende genen die elk met twee of meer allelen kunnen voorkomen.

Slide 16 - Diapositive

Welke hypothese moet of welke hypothesen moeten op grond van de resultaten in afbeelding 1 worden verworpen?
A
Geen van beide hypothesen
B
Alleen hypothese 1
C
Alleen hypothese 2
D
Beide hypothese

Slide 17 - Quiz

Cosmetische ingrepen
Het allel voor een Romeinse neus is dominant ten opzichte van het allel voor een rechte neus. Deze allelen zijn autosomaal.

Slide 18 - Diapositive

In welke stamboom is de overerving van het gen voor de neusvorm weergegeven?

Slide 19 - Diapositive

In welke stamboom is de overerving van het gen voor de neusvorm weergegeven?
A
Stamboom P
B
Stamboom Q

Slide 20 - Quiz

Welke persoon in de stamboom stelt Charlene voor?
A
Persoon 1
B
Persoon 2
C
Persoon 3
D
Persoon 4

Slide 21 - Quiz

Smetvrees, is dat erfelijk?

Vergelijking van eeneiige en twee-eiige tweelingen vormen in onderzoek een interessante bron van gegevens.

Waardoor is de vergelijking tussen eeneiige tweelingen en twee-eiige tweelingen zo geschikt voor dit onderzoek?



Slide 22 - Diapositive

Het genetisch materiaal van een twee-eiige tweeling komt gemiddeld voor vijftig procent overeen.

Kan een twee-eiige tweeling genetisch ook vijfenzeventig procent overeenkomen?
A
Ja, dat kan
B
Nee, omdat de tweelingen dan meer dan de helft van het genetisch materiaal met de ouders delen
C
Nee, omdat de tweelingen dan minder dan de helft van het genetisch materiaal met de ouders delen

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Volgende les
Starten met Evolutie

Slide 25 - Diapositive