Kapitel 4 - Lektion 4

Guten Morgen!
Guten Morgen
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Guten Morgen!
Guten Morgen

Slide 1 - Diapositive

Ziele: Kapitel 4, Lektion 4  
Kapitel 4, Lektion 4: Sehen: Ik kan filmfragmenten volgen waarin de verhaallijn wordt gedragen door visuele effecten.
Sehen: Ik kan de belangrijkste punten herkennen van gebeurtenissen waarin het beeld de tekst ondersteunt.
Lesen: Ik kan belangrijke informatie in artikelen begrijpen.
Lesen: Ik kan door mee te lezen alledaags audiovisueel materiaal begrijpen.
Grammatik: Ik kan de trappen van vergelijking toepassen (S. 37).

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je nog over de trappen van vergelijking?

Slide 3 - Carte mentale

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

1/3 Meine Großeltern leben [het liefst] in der Stadt.
A
am lieber
B
am liebsten
C
liebsten
D
am Liebsten

Slide 8 - Quiz

2/3 Ihr Auto ist [geel] als sein Auto!
A
gelb
B
gëlber
C
gelber
D
am gelbsten

Slide 9 - Quiz

3/3 Das Rathaus ist viel [nah] als die Oper.

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

1/3 Frankfurt ist groß. Hamburg ist größer. Berlin ist [het grootst].

Slide 13 - Question ouverte

2/3 Wir möchten lieber zu Fuß gehen. Man sieht dann [veel dan ] mit dem Bus.

Slide 14 - Question ouverte

3/3 Plaats de volgende 6 woorden in de juiste vak.
Richtig!
Falsch!
hoch - höher - am höchsten
stark - starker - am starksten
kurz - kürzer - am kurzesten
oft - öfter - am häufigsten
lang - länger - am längsten
gern - lieber - am liebsten

Slide 15 - Question de remorquage

Leerdoelen 1/2
kennen / kunnen

1. Je kunt de vergrotende trap maken.

2. Je kunt de overteffende trap maken.

3. Je kunt de overtreffende trap bij bijvoeglijk naamwoorden op -d, -t en -s maken.

4. Je weet wanneer je een Umlaut plaats bij de vergrotende en overtreffende trap plaatst.

Leerdoelen 2/2
kunnen

5. Je kent en kunt minstens twee bijvoeglijke naamwoorden maken die een eigen vorm hebben. 

6. Je kan personen, dieren of dingen met elkaar vergelijken.


Slide 16 - Diapositive

Nog even kort
  • trappen van vergelijking
  1. stellende trap 
  2. vergrotende trap ...+er
  3. overtreffende trap: am ...+sten

  • Één lettergreep met A U t O in de stam --> UMLAUT

  • -d, -t of -s-klank am ....+esten

  • uitzonderingen

Slide 17 - Diapositive