H3 Produceren voor de markt

1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
SchoonheidsverzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Startklaar
  • Op je plek zitten 
  • Telefoon in het Zakkie 
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  • Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui 
timer
3:00

Slide 2 - Diapositive

Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan het welbevinden van leerlingen. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zitten startklaar en zijn bijvoorbeeld ingelogd in LessonUp en hebben hun JdW-map op tafel.
Leerdoelen paragraaf 3.1
Je leert hoe bedrijven de productiefactoren gebruiken (T2)
Wat het verschil is tussen mechanisering en automatisering (R)
Hoe je de kostprijs per product kunt berekenen (T1)
Voorbeelden van technologische ontwikkelingen benoemen (T1)

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

productiefactoren

Slide 4 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat heb je allemaal nodig om een patatje te bakken?
Wat heb je allemaal nodig om patat te bakken? 

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Beloningen productiefactoren
Productiefactor:              Beloning:
kapitaal                           rente / huur
arbeid                             loon
natuur                             pacht
ondernemerschap          winst

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het verschil tussen automatiseren en mechanisatie?

Slide 8 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Productiefactoren
A
natuur, werk, rente
B
kapitaal, arbeid, natuur
C
kapitaal , rente, winst
D
loon, arbeid, werk

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Productiefactoren en de beloning
Om te produceren heb je productiefactoren nodig.
Iedere productiefactor heeft zijn eigen beloning.
Combineer de productiefactoren met de beloningen.


Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Loon
Rente
Pacht
Winst

Slide 13 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdracht
Maken blz. 75 
opg. 2,3,5,6 en 7  
Hoe? Individueel of in duo's 
Tijd: 10 minuten
Klaar? Oefenen eindexamensite 

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Evaluatie:
wat vond je van deze les?
interessant
duidelijk
onduidelijk
te snel
te langzaam
leerzaam
iets anders

Slide 16 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Heb jij de lesstof begrepen?
Ja
Nee
Deels

Slide 17 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Met welk gevoel ga je uit de les
goed
voldaan
moe
verveelt

Slide 18 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoelen paragraaf 3.2
Je leert wat het verschil is tussen afzet en omzet en hoe je deze berekent. (R/T1)
hoe je de brutowinst kunt berekenen (T1)
Wat voorbeelden van bedrijfskosten zijn (R)
Hoe je het nettoresultaat kunt berekenen (T1/T2)

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bedrijfskosten
De kosten die een winkel moet maken om te functioneren noem je bedrijfskosten.

Voorbeelden van bedrijfskosten zijn: huur, loon, verzekeringen, elektriciteit, reclamekosten, enzovoort.

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat hebben deze rijtjes nu met elkaar te maken?
verkoopprijs x afzet = omzet

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de afzet?
A
Het aantal producten dat je hebt verkocht
B
de waarde van de verkochte producten
C
Het aantal producten dat je hebt ingekocht
D
De waarde van de producten die je hebt ingekocht

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Groepen van maken: inkoopwaarde en bedrijfskosten
Noem voorbeelden van kosten ..

Slide 27 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De omzet was 70.000 euro
De omzet is met 10% gestegen.
Hoeveel is de omzet nu?
A
75.000 euro
B
80.000 euro
C
77.000 euro
D
85.000 euro

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn geen bedrijfskosten
A
Huur
B
Loonkosten
C
De gasrekening
D
Inkoopkosten

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdracht
Maken blz. 78
opg. 3,5,6,9 en 10 
Hoe? Individueel of in duo's 
Tijd: 15 minuten
Klaar? Oefenen eindexamensite maken oefentoets kennis 

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Evaluatie:
wat vond je van deze les?
interessant
duidelijk
onduidelijk
te snel
te langzaam
leerzaam
iets anders

Slide 32 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Heb jij de lesstof begrepen?
Ja
Nee
Deels

Slide 33 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Met welk gevoel ga je uit de les
goed
voldaan
moe
verveelt

Slide 34 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoelen paragraaf 3.3
Hoe je met de brutowinstopslag de verkoopprijs berekent (T1) hoe je de consumentenprijs berekent (T1)
hoe je terugrekent van de consumentenprijs naar de prijs exclusief btw (T2)

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Brutowinstopslag
                       Het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs is de brutowinstopslag






Brutowinstopslag = verkoopprijs - inkoopprijs
Inkoopprijs + brutowinstopslag = verkoopprijs
inkoopprijs
€10
brutowinstopslag
50%  = €5,-
verkoopprijs 
€15

Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Consumentenprijs
Verkoopprijs incl. btw = consumentenprijs
De prijs die de consument betaalt voor een product in de winkel.

Verkoopprijs + btw   = consumentenprijs
100%                 +  21%  =  121% bij "luxe" goederen
100%                  + 9%    =  109% bij "levensmiddelen" 




Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verkoopprijs
Het bedrag dat je bij de inkoopprijs optelt -> brutowinstopslag
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Je koopt schoenen in voor € 45 en verkoopt ze met een brutowinstopslag van 95%. Wat is de verkoopprijs?

(tabel of in formule 1% uitrekenen)

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de consumentenprijs?
A
Verkoopprijs zonder BTW
B
Verkoopprijs
C
Verkoopprijs met BTW
D
Inkoopprijs

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoelen paragraaf 3.4
 Je leert wat arbeidsproductiviteit is en hoe je deze kunt berekenen. (R en T1)
hoe de arbeidsproductiviteit kan toenemen (T2)
wat de productiecapaciteit is en hoe die groter kan worden (R/T1) 
voorbeelden van maatschappelijke kosten en opbrengsten van productie noemen (T2)

Slide 40 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Arbeidsproductiviteit
Berekenen arbeidsproductiviteit:
Totale productie in een periode/ aantal werkenden

Slide 41 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Productiecapaciteit
alles wat beschikbaar is in een onderneming (arbeid en kapitaal) om te produceren, bepalen de productiecapaciteit.

Wordt de productiecapaciteit niet benut, dan is er sprake van onderbezetting


Slide 42 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Arbeidsproductiviteit


  • Productie per persoon in een bepaalde tijd   (dus hoeveel produceert één werknemer)
  • - om zoveel mogelijk winst te behalen, wil je een zo'n hoog mogelijke arbeidsproductiviteit

  • arbeidsproductiviteit verhogen door:
  • technologische ontwikkeling, zoals automatisering en mechanisering
  • betere arbeidsverdeling (wie doet wat, specialisatie)
  •  scholing
  • prestatiebeloning (bonus)

  • arbeidsproductiviteit = totale productie per periode : aantal werkenden

Slide 43 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Maatschappelijke kosten
 Productie en consumptie leiden tot maatschappelijke kosten

Slide 44 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Maatschappelijke kosten
Maatschappelijke kosten zijn de kosten van milieuvervuiling die door ons allemaal worden betaald.

Slide 45 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Maatschappelijke opbrengsten (4)
Maatschappelijke opbrengsten = alle voordelen die de samenleving heeft van een hogere productie bij bedrijven

Slide 46 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Maatschappelijke opbrengsten
Meer productie
=
meer banen
=
meer inkomen
=
meer welvaart

Slide 47 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zijn de leerdoelen behaald... heeft iedereen zijn 6 vragen af?

Slide 48 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Evaluatie: geef deze les een emoji
😒🙁😐🙂😃

Slide 49 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdracht 
Blz. 90 afmaken invuloefening samenvatting 

Slide 50 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions