Grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Grammatica

Lesdoel

In deze paragraaf leer je:

• hoe je het meewerkend voorwerp vindt;

• de lijdende en de bedrijvende vorm herkennen en gebruiken.

Zinsdelen

1. Bepaal de pv

2. Alles voor de pv is 1 zinsdeel

3. Maak nieuwe zinnen met de overige zinsdelen

VB

• Sanne en Maartje hebben dat cadeau op maandag aan Greetje gegeven.

• Op maandag| hebben| Sanne en Maartje dat cadeau aan Greetje gegeven.
  
• Dat cadeau| hebben| Sanne en Maartje op maandag aan Greetje gegeven.
  
• Aan Greetje| hebben| Sanne en Maartje op maandag dat cadeau gegeven.
  
• De zinsdelen zijn dus: Sanne en Maartje| hebben| dat cadeau| op maandag| aan Greetje| gegeven.

Terugblik

PV: tijd veranderen of vraagzin

OW: wie/wat + pv

WG: alle werkwoorden + pv

LV: wie/wat + wg + ow

Oefenen

• Hij gaat met de fiets naar school.

• Met zijn hamer heeft de timmerman de spijker in de plank geslagen.

• Uit speelsheid beet het jonge hondje Julian in zijn hand.

Meewerkend voorwerp

Aan wie/voor wie + lv + wg + ow

De leraar vertelt ons graag mooie verhalen

Bedrijvend of lijdend

Actief - passief

bedrijvend (actief): doet iets

Lijdend (passief): ondergaat iets

VB

De docent legt het meewerkend voorwerp uit.

Het meewerkend voorwerp wordt uitgelegd.

(worden/zijn + volt. deelwoord)

Zelf maken

Hoofdstuk 3.7: 4, 5, 6, 7, 8, 10, 12

Klaar:

Verder met knutselgedicht

Verder met 3.6

Lezen