Thema 7, week 1 Les 2 - verleden tijd

Verleden tijd of tegenwoordige tijd?
Hij rent naar de keeper.
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd
1 / 18
suivant
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Verleden tijd of tegenwoordige tijd?
Hij rent naar de keeper.
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd

Slide 1 - Quiz

Verleden tijd of tegenwoordige tijd?
Mijn moeder werd ziek .
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd

Slide 2 - Quiz

Verleden tijd of tegenwoordige tijd?
De bakker bakt brood
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd

Slide 3 - Quiz

Verleden tijd of tegenwoordige tijd?
Mijn vader bakte een taart.
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd

Slide 4 - Quiz

Verleden tijd of tegenwoordige tijd?
De slager braadt het vlees.
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd

Slide 5 - Quiz

Verleden tijd of tegenwoordige tijd?
De slager braadde het vlees.
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd

Slide 6 - Quiz

lesdoel
Ik weet wat de verleden tijd is.

Slide 7 - Diapositive

TaXi KoFSCHiP

Slide 8 - Diapositive

Wat is de verleden tijd?
werken - Jij ...

Slide 9 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd?
raken - Hij ...

Slide 10 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd?
spelen - wij ...

Slide 11 - Question ouverte

Verleden tijd
Ik ________ (vinden)
A
vind
B
vond

Slide 12 - Quiz

Wat is de verleden tijd van hij glanst?
A
Hij glansde
B
Hij glanste

Slide 13 - Quiz

Wat is 'beginnen' in de verleden tijd
A
begon
B
begonnen
C
beginte
D
begonden

Slide 14 - Quiz

Wat is de verleden tijd van zwemmen
A
zwemden
B
zwommen
C
verdronken
D
zwammen

Slide 15 - Quiz

TEGENWOORDIGE TIJD
VERLEDEN TIJD
smelt
schepten
sloeg
strijken
vaar

Slide 16 - Question de remorquage

TEGENWOORDIGE TIJD
VERLEDEN TIJD
bloedt
rende
gleed
holt
starten

Slide 17 - Question de remorquage

Taal
 Thema 7, week 1
Les 2


OPGAVE 2
OPGAVE 3

Slide 18 - Diapositive