Formele en informele taal (gesprekken voeren)

• Nederlands/NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Doelen

Je kent het verschil tussen informeel en formeel taalgebruik.

Je kunt een formeel gesprek voeren.

Kun je me helpen?

1. Formeel
2. Informeel

Wilt u uw handtekening hier zetten?

1. Formeel
2. Informeel

Je bent je paraplu vergeten op school. Wat zeg je tegen de conciërge?

1. Waar is mijn paraplu?
2. Heb je mijn paraplu gevonden?
3. Is mijn paraplu bij jou?
4. Hebt u mijn paraplu gezien?

Je nodigt je vrienden uit voor een etentje bij jouw thuis. Wat zeg je?

1. U komt bij mijn thuis.
2. Ik kom bij jullie eten.
3. Jullie kunnen bij mij eten.
4. Ik nodig jullie bij mij uit voor de lunch.

Wanneer gebruik je formele taal?

Bij een onbekend persoon

Bij een ouder persoon

Zakelijk contact

Bij een autoriteit

In welke situaties gebruik je formele taal.

Maak de volgende zin beleefder: Ruilen kan niet.

Filmpje

De verkoper is niet klantvriendelijk. Waarom niet?

Wat was erg onbeleefd van de kassamedewerker?

Opdracht verkoopgesprek

Bereid in tweetallen een verkoopgesprek voor. Bijvoorbeeld een klant komt iets ruilen of een klant vraagt om advies.

Oefen het gesprek samen. Wie is de verkoper, wie is de klant? 
Jullie gesprekjes worden voorgedaan in de klas. Jullie geven elkaar feedback en je krijgt tips en tops van je docent. Wat doe je goed en wat kan beter?