Welk voorbeeld past niet bij het begrip 'ruilen over de tijd'.
A
Henk studeert voor arts.
B
Ria gaat over 6 maanden op vakantie naar Spanje.
C
Zara bouwt per maand €400 pensioen op.
D
Bo leent €3.800 euro voor de aankoop van een scooter.
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Welk voorbeeld past niet bij het begrip 'ruilen over de tijd'.
A
Henk studeert voor arts.
B
Ria gaat over 6 maanden op vakantie naar Spanje.
C
Zara bouwt per maand €400 pensioen op.
D
Bo leent €3.800 euro voor de aankoop van een scooter.
Slide 1 - Quiz
Stel: ontvangen rente over spaargeld is 1,3% en de inflatie is 1,7%. Wat is de reële rente?
A
0,4%
B
- 0,4%
C
3,1%
D
0%
Slide 2 - Quiz
De reële rente is hoger dan de nominale rente
Leerdoel 5
A
er is sprake van inflatie
B
er is sprake van deflatie
C
de spaarrente is hoger dan de kredietrente
D
dit kan helemaal niet
Slide 3 - Quiz
Mijn salaris is gedaald van €2150 naar € 2000 per maand. De prijzen namen gemiddeld met 2% toe. Wat is mijn RIC?
A
-5%
B
91,2
C
95
D
91,1
Slide 4 - Quiz
Bij welke productiefactor hoort het begrip menselijk kapitaal?
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal
D
ondernemerschap
Slide 5 - Quiz
6. Studeren is een vorm van ..1... Door te gaan ... 2 ... , investeer je in je studie. Je investeert hiermee in jouw ... 3 ... en daardoor vergroot jij je .... 4 .... in de toekomst en kun je jouw schuld weer terugbetalen
Welk woorden moeten er ingevuld worden 1, 2, 3, en 4
A
1=pensioenopbouw
2 = ruilen over de tijd
3 = menselijk kapitaal
4 = verdiencapaciteit
B
1=ruilen over de tijd
2 = lenen
3 = vermogen
4 = verdiencapaciteit
C
1=ruilen over de tijd
2 = lenen
3 = menselijk kapitaal
4 = verdiencapaciteit
B: Als de inflatie hoger is dan in het vorige jaar.
C: Als de rente lager is dan de inflatie.
D: Als de rente daalt.
Wanneer daalt de koopkracht van het geld op een spaarrekening?
Slide 7 - Question de remorquage
I: als je individuele prijs van tijd hoger is dan de algemene prijs van rente zul je overgaan tot lenen II: als je individuele prijs van tijd lager is dan de algemene prijs van rente zul je gaan sparen
A
beide juist
B
beide onjuist
C
alleen I juist
D
alleen II juist
Slide 8 - Quiz
Wat is een synoniem voor Ruilen over de tijd?
A
Van ruilen komt huilen
B
Substitutie
C
Wisselen over de tijd
D
Intertemporele substitutie
Slide 9 - Quiz
Je hebt een scooter gekocht voor €2500,-. Na 4 jaar verkoop je de scooter voor 25% van de aankoopwaarde. Wat zijn de afschrijvingskosten per jaar?
A
€625,00
B
€175,35
C
€156,25
D
€ 468,75
Slide 10 - Quiz
Tijdens de levensloop heb je te maken met ruilen over de tijd. Wat is een voorbeeld van ruilen over de tijd?
A
het kopen van schaarse goederen
B
lenen voor de studie
C
pensioen volgens het omslagstelsel
D
het krijgen van een uitkering
Slide 11 - Quiz
Is de balans een momentopname?
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Na 4 jaar studeren heb je 9.600 euro studieschuld. Je betaalt jaarlijks 3% rente. Na 2 jaar heb je 512 euro rente betaald en 1600 euro afgelost.