quiz woordsoorten en zinsdelen

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1,2

Quiz 

woordsoorten en zinsdelen 

maart 2024

Ik kan sommige woordsoorten  en zinsdelen in een zin benoemen  

Dit doel ga ik zeker bereiken!

0100

Wat is het werkwoord in de zin:
Ik luister altijd goed bij de instructie.

1. instructie
2. ik
3. luister goed
4. luister

Wat is/wat zijn het zelfstandig naamwoord in de zin:
De kat loopt in de tuin te miauwen.

1. in de tuin
2. de kat
3. kat en tuin
4. te miauwen

Noem de drie lidwoorden

In welke zin staat geen bijvoeglijk naamwoord?

1. Kijk, daar rijdt een mooie fiets!!
2. Het huis is van hout en steen gemaakt.
3. Ik zie overal gele narcissen in de lente.
4. Hij draagt een katoenen broek.

Wat is een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

1. gele
2. ijzeren
3. mooie
4. gevoelige

Noem 3 voorzetsels

De plant heeft water nodig.

Wat is het onderwerp van deze zin?

1. nodig
2. heeft nodig
3. water
4. de plant

Welke vraag stel je als je het onderwerp wil weten?

1. Wie of wat + persoonsvorm?
2. Wie of wat + gezegde?
3. Waarom + zelfstandig naamwoord?
4. Welke + persoonsvorm?

Welke vraag stel je als je het lijdend voorwerp wil weten?

1. Wie of wat + onderwerp + persoonsvorm?
2. Wie of wat + onderwerp + gezegde?
3. je zet de zin in een vraagzin
4. aan wie + onderwerp + persoonsvorm?

En? Zijn jouw doelen behaald?

0100