Extra 2: zww, hww, kww

Grammatica woordsoorten
zww, kww &  hww
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatica woordsoorten
zww, kww &  hww

Slide 1 - Diapositive

Ontleden is:
  • in stukjes uit elkaar halen
  • die stukjes een naam geven

bijvoorbeeld 
een uilebal ontleden = uitpluizen

Slide 2 - Diapositive

Zo kun je ook zinnen ontleden
Je kunt die stukjes een naam geven :

 - woordsoorten benoemen is taalkundig ontleden
 - de functie van het woord/de groep woorden (=zinsdeel)     benoemen is redekundig ontleden
  
Zo kun je ook zinnen ontleden
Je kunt die stukjes een naam geven :

 - woorden benoemen = taalkundig ontleden
 - de functie van het woord/de groep woorden (=zinsdeel) benoemen = redekundig ontleden

Piet is conducteur

Slide 3 - Diapositive


Jullie hebben geleerd over:
  • het werkwoordelijk gezegde
  • het naamwoordelijk gezegde


Nu gaan we leren hoe we de werkwoorden in dat gezegde kunnen 
benoemen 

 ontleden
woordsoorten

Slide 4 - Diapositive

Hoeveel werkwoorden zitten er in de volgende zin?
Even testen:

Slide 5 - Diapositive

Alhoewel we allemaal graag naar Disneyland
hadden willen gaan dit paasweekend,
lijkt het ons toch beter om in groepjes van twee
het dichtstbijzijnde tuincentrum te bezoeken.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 6 - Quiz

3 verschillende werkwoorden
Het gezegde kan uit één of meer werkwoorden bestaan, 
die we allemaal een eigen naam kunnen geven:

  1. zww = zelfstandig werkwoord
  2. kww = koppelwerkwoord
  3. hww = hulpwerkwoord




Slide 7 - Diapositive

Zelfstandig Werkwoord (ZWW)
  • Heeft een heel duidelijke betekenis (het is een doe-woord).

  • Dit werkwoord vertelt wat er GEBEURT in een zin.

  • Als een zin meerdere werkwoorden heeft, staat het ZWW meestal achteraan.

Slide 8 - Diapositive

Koppelwerkwoord (KWW)
  1. Zit er geen werkwoord met een duidelijke betekenis in de zin, dan moet er een kww staan.
  2.  In een zin zit óf een ZWW óf een KWW. (Het is een zijn-woord)




De koppelwerkwoorden:
  • hebben, zijn, worden
  • blijven, blijken, lijken, schijnen
  • heten, dunken, voorkomen. 

Slide 9 - Diapositive

Hulpwerkwoord (HWW)
Alle werkwoorden die nu nog over zijn, zijn hulpwerkwoord

Kenmerken:
  • komen voor in zinnen met meer dan één werkwoord
  • helpen om het gezegde te maken, de tijd in de zin te maken.

Slide 10 - Diapositive

Samengevat
  1. Zoek het belangrijkste werkwoord
  2. Dat is of een zww of een kww (doe- of zijn-woord)
  3. Als er meer werkwoorden in  de zin staan, staat dat zww of kww achteraan
  4. Alle overige werkwoorden in de zin zijn hww


Slide 11 - Diapositive

Zij heeft haar fiets zelf GEREPAREERD.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 12 - Quiz

Zij HEEFT haar fiets zelf gerepareerd.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 13 - Quiz

Rieke is donderdag ziek GEWORDEN.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 14 - Quiz

Alles begrepen? Test jezelf en sleep de rode vakjes naar de bijbehorende werkwoorden!
Mevrouw Witteveen zou wel eens grappig kunnen zijn.
zou
kunnen
zijn
HWW
HWW
KWW

Slide 15 - Question de remorquage