Basisstof 5 Ecosystemen

Ecosystemen
Basisstof 5
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Ecosystemen
Basisstof 5

Slide 1 - Diapositive

Ecosystemen
Er wordt gekeken naar de relaties van verschillende populaties onderling.

Vooral de voedselrelaties zijn belangrijk. 

Het eten van planten noemt men vraat en het eten van dieren noemt men predatie

De echte relatie bestaat tussen individuen maar 
de gevolgen ervan zijn merkbaar in de gehele populatie. 

Slide 2 - Diapositive

Voedselrelaties
Voedselrelaties in een ecosysteem kan je weergeven in een voedselketen.

In een voedselketen is een populatie de voedselbron van een andere populatie.

De pijlen wijzen in de richting waarin het voedsel/de energie zich verplaatst.

Aan het eind staat een toppredator. Dit organisme heeft geen
natuurlijke vijanden.

In het echt lopen meerdere voedselketens door elkaar heen.
Er ontstaat dat een voedselweb.

Slide 3 - Diapositive

Voedselketens
Elke schakel in de keten heet  een trofisch niveau.

De eerste schakel is altijd een autotroof. Een organisme wat anorganische stoffen om kan zetten in organische stoffen (bijvoorbeeld fotosynthese). Vaak is dit een plant, bijvoorbeeld algen. Zij worden ook wel producenten genoemd.

Consumenten zitten in de tweede en alle daaropvolgende schakels. Zij hebben andere organismen nodig om aan energie te komen. De consument van de eerste orde is een planteneter. Een consument van de tweede orde en verder is een vleeseter. 

Alleseters eten zowel planten als vlees.
Fytoplankton

Slide 4 - Diapositive

Voedselketens. 
Boven op land en onder in de zee.

Slide 5 - Diapositive

Een voedselweb. 
Meerdere ketens die samenhoren in een ecosysteem. Wij eten niet elke dag hetzelfde en dat geldt ook voor organismen. Ook de kans op eten en honger spelen in rol in wat er wel of niet gegeten wordt. Dit maken voedselrelaties in werkelijkheid nog ingewikkelder dan hierboven afgebeeld. 

Slide 6 - Diapositive

Voedselketens
Van elke schakel in een voedselketen kunnen de dode resten gegeten worden door afvaleters. 
Zij zijn dus ook consumenten.

Alle dieren zijn heterotroof. Zij moeten andere organismen eten om aan organische stoffen te komen en kunnen dit dus niet zelf vormen uit anorganische stoffen.

Tot slot worden de overblijfselen die niet door afvaleters geconsumeerd worden opgeruimd door reducenten.  Dit zijn bacteriën en schimmels en zij breken de organische stoffen weer af tot anorganische stoffen. Deze kunnen uiteindelijk weer door producenten gebruikt worden.

Slide 7 - Diapositive

Kringloop van stoffen
Als je goed hebt opgelet dan heb je gemerkt dat stoffen van anorganisch omgezet worden in organisch (door producenten) en uiteindelijk ook weer omgezet worden van organisch naar anorganisch (door reducenten).

Dit kan schematisch worden weergegeven en dan zie je dat er een kringloop is ontstaan. 

Kringlopen zijn kenmerkend voor een ecosysteem.

Slide 8 - Diapositive

Andere relaties binnen een ecosysteem
Er zijn natuurlijk veel meer relaties dan alleen 
voedselrelaties binnen een ecosysteem.

Zo kunnen organismen beschutting verlenen aan 
andere organismen ( anemonen en clownvissen) 
of zelfs nestgelegenheid (bomen en vogels).

Zelfs tussen organismen van verschillende soorten 
kan er gecommuniceerd worden. Er zijn planten die, 
als ze last hebben van vraat, de natuurlijke vijand van
 hun belager kunnen lokken.
Clownvissen die beschutting zoeken in een anemoon. Andere vissen die in/door een anemoon zwemmen worden gestoken door de netelcellen van de annemoon en sterven/dienen als voedselbron voor de anemoon
Een vogelnestje in een boom. De boom met al zijn takken en bladeren biedt een beschutte plek voor een broedende vogel en haar kwetsbare eieren.
De witte vlieg is een ware plaag voor veel planten. De plant kan fytoferomen los laten in de lucht als hij aangevallen wordt. De sluipwesp ruikt deze fytoferomonen en komt aangevlogen. De witte vlieg is voor de sluipwesp namelijk een fijne gastheer om eieren in te leggen. Dit maakt de sluipwesp een parasiet van de witte vlieg. Maar wel een waar de plant heel gelukkig van wordt.

Slide 9 - Diapositive

Competitie tussen populaties.
In een ecosyteem vindt competitie plaats om belangrijke bronnen voor de overleving. Je kan dan denken aan voedsel maar ook ruimte of licht. 

Omdat competie energie kost en ook een risico (energie verloren maar de bron niet 'gewonnen') zullen veel soorten zich langzaamaan specialiseren. 

Dan kan het zelfs gebeuren dat ze elkaars kansen verbeteren. 
Dit is bijvoorbeeld het geval bij facilitatie. In de Oostvaardersplassen eten de grote grazers de taaie lange grassen op. Hierdoor kunnen de ganzen weer gemakkelijker bij de jonge malse grassprietjes. 

Slide 10 - Diapositive

Competitie
Een ander goed voorbeeld van organismen die competie vermijden zijn de torenvalk, steenuil en de ransuil. Alle drie jagen ze op o.a. muizen. Maar alle drie jagen op een andere tijd van de dag waardoor ze elkaar niet in de weg vliegen met het zoeken naar voedsel

Slide 11 - Diapositive

Symbiose
Organismen kunnen met andere organismen een samenwerkingsverband aangaan.
Dit klinkt voordeling maar dit hoeft zeker niet zo te zijn.

Wij maken onderscheidt tussen drie vormen van symbiose:

  • Mutualisme - Beide organismen hebben voordeel.

  • Commensalisme - Een van de twee heeft een duidelijk voordeel. De ander heeft geen voordeel maar ook geen nadeel.

  • Parasitisme - Een organisme heeft voordeel, de ander heeft nadeel van de samenwerking

Slide 12 - Diapositive

Mutualisme
Allebei de organismen hebben voordeel van de samenwerking

Bijvoorbeeld Korstmossen. Samenleving tussen een schimmel en een alg. De alg kan aan fotosynthese doen en dus glucose maken. De schimmel kan water en mineralen opnemen. De schimmel gebruikt een deel van de organische stoffen die de algen maken. De algen gebruiken het water en de mineralen die de schimmel kan vasthouden.

Slide 13 - Diapositive

Commensalisme
Commensalisme is een vorm van symbiose waarnbij de een een voordeel heeft en de ander geen voordeel heeft maar ook geen nadeel. Een voorbeeld hiervan zijn boomalgen. De boomalgen hebben een goede plek nodig om aan voldoende zonlicht te komen. De algen hinderen de boom verder niet en de boom heeft er dan ook geen last van. 

Slide 14 - Diapositive

Parasitisme
Een organisme heeft een duidelijk voordeel en het andere organisme ondervindt een duidelijk nadeel. Dit komt omdat het ene organisme leeft op of in het andere organisme (de gastheer). 

Dierlijke parasieten als vlooien, luizen en lintwormen komen aan voedsel door bloed op te zuigen of door te leven in het darmkanaal en daar voedsel te nuttigen. 

Plantaardige parasieten ontrekken water en mineralen en soms ook glucose van de plant (maretak). 

Parasieten kunnen soortspecifiek zijn (kunnen maar op 1 soort overleven) maar dit hoeft niet. 
Hoofdluis in het haar

Slide 15 - Diapositive

Einde instructie
Dit is het einde van de instructie van basisstof 5.

Je gaat nu de tekst lezen in leerwerkboek 
en 
je maakt de opdrachten 8 tot en met 12.

Succes!

Slide 16 - Diapositive