2a50

2a50
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

2a50

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui
Herhaling passé composé hww être 
Excercice 29 p.74
Quiz

Slide 2 - Diapositive

Vertaal
1. Mijn moeder is van de trap gevallen
2.Mijn ouders zijn naar Frankrijk gegaan.
3.Ik ben deze vakantie in Nederland gebleven.
4.Marie en Khadija zijn naar boven gegaan.
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

5.Wij zijn naar huis gegaan.
6.Ik ben het stadion binnengegaan.
7.Ze zijn naar Marokko teruggegaan.(v)

Slide 4 - Diapositive

Exerecice 29 
1.Je suis fou / folle de théâtre.
2.Je recherche d’autres acteurs et actrices.
3.Les garçons et les filles sont les bienvenus.
4.Je propose de nous rencontrer à l’école.
timer
15:00

Slide 5 - Diapositive

5.Nous pouvons jouer ensemble. / On peut jouer ensemble.
6.Tu aimes aussi faire de la musique ?
7.On organise des ateliers culinaires.
8.Contacte-moi !

Slide 6 - Diapositive

vertaal : découvrir

Slide 7 - Question ouverte

vertaal : het stadion

Slide 8 - Question ouverte

vertaal : musicien, musicienne

Slide 9 - Question ouverte

vertaal : de afspraak

Slide 10 - Question ouverte

Voilà ... champion! (mijn)
A
mon
B
ton
C
mes
D
son

Slide 11 - Quiz

C'est ... passion, faire du sport? (jouw)

Slide 12 - Question ouverte

Nous faisons ... exposé sur le climat. (onze)

Slide 13 - Question ouverte

Schema

mijn
jouw
haar/zijn

ons/onze
uw/jullie
hun


mannelijk
mon
ton
son

notre
votre 
leur
vrouwelijk
ma
ta
sa

notre
votre
leur
meervoud
mes
tes
ses

nos
vos
leurs

Slide 14 - Diapositive

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (hun) appartement
A
sa
B
leur
C
son
D
leurs

Slide 15 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (haar) organisation (v)
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 16 - Quiz

het bezittelijk voornaamwoord.

(uw)… amis

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn/haar) amie

Slide 18 - Question ouverte

Het bezittelijk voornaamwoord:
... soeur (zijn)

Slide 19 - Question ouverte