2 havo PTO3 les 3

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Voorlezen

Lees mee. 

Maak plaatjes in jouw hoofd

Slide 3 - Diapositive

ik maak plaatjes in mijn hoofd
ik bedenk wat is belangrijk
ik zoek woorden op die ik niet weet
ik stel vragen over wat ik lees

Slide 4 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm?
Er zijn 3 verschillende manieren om de persoonsvorm te vinden.

Als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm op de eerste plaats.
Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm

De persoonsvorm is het werkwoord waaraan je kunt zien in welke tijd de zin staat. Ook zie je hieraan of een zin in het enkelvoud of in het meervoud staat. 

Slide 5 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
Zij houdt van pindakaas met hagelslag.

Slide 6 - Question ouverte

De blije  kat mocht  zijn lieve  baasje  een kopje geven.
  • De blije  kat /mocht/  zijn lieve  baasje/  een kopje/ geven.
Gisteren heeft moeder bij Blokker een nieuwe TV voor vader moeten kopen.
  • Gisteren /heeft/ moeder/ bij Blokker /een nieuwe TV/ voor vader/ moeten kopen.

Slide 7 - Diapositive

Het onderwerp van de zin is de persoon of de zaak die actie onderneemt of een handeling verricht.
Hoe vind je het onderwerp?

Als je wie of wat voor de persoonsvorm zet, is het antwoord op de vraag het onderwerp.

Slide 8 - Diapositive

Wat is het onderwerp?

In het bejaardentehuis worden veel bejaarden door verplegers verzorgd.

Slide 9 - Question ouverte

havo 2 les 3

Slide 10 - Diapositive

schrijfdoel= de schrijver heeft een doel
leesdoel= de lezer heeft een doel

Slide 11 - Diapositive

titel
eerste en laatste alinea
tussenkopje
de eerste zin van de alinea's
hoofdgedachte

Slide 12 - Diapositive

Waar vind je de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 13 - Question ouverte

Wanneer lees je globaal en hoe lees je globaal?

Slide 14 - Question ouverte

roman

Slide 15 - Diapositive

Wanneer lees je intensief? Hoe lees je intensief?

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

Wanneer en hoe lees je zoekend?

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Diapositive

welke leesdoelen gebruik je als je lerend wil lezen

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive

Wat moet je je afvragen als je kritisch leest? Hoe lees je kritisch

Slide 22 - Question ouverte

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Het antwoord op de vraag is te verwachten in de alinea met het kopje ‘Gevoelig voor fouten’. In
deze alinea wordt een uitleg geboden over hoe het brein werkt, en waar het soms mis kan gaan.
Daar wordt dus uitgelegd hoe een hallucinatie (het zien van dingen die er niet zijn) kan
voorkomen

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Het laatste deel van de tekst geeft antwoord op de vraag wie er allemaal hallucineren.

Slide 31 - Diapositive


Slide 32 - Question ouverte


Slide 33 - Question ouverte


Slide 34 - Question ouverte


Slide 35 - Question ouverte


Slide 36 - Question ouverte