Werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

werkwoordspelling

9- Je krijgt steeds een aantal vragen van een bepaalde werkwoordsvorm. Voordat je deze vragen maakt, zit een slide waarop de categorie staat. Alle vragen daarna gaan daarover tot de volgende slide met een nieuwe ww-vorm.

- Typ steeds zelf het juiste antwoord in. Je hoeft alleen het vervoegde werkwoord in te typen; geen hele zin.

Persoonsvorm

tegenwoordige tijd

Ik ... (vinden) het nieuwste boek van Carry Slee helemaal geweldig!

... (Rijden) de president nog wel eens zelf in zijn auto?

... (Schrijven) je op wat de leraar vertelt?

Jij ... (beantwoorden) mijn vragen altijd goed.

Ik ... (zullen) nooit meer mijn boek vergeten, mevrouw.

Persoonsvorm
verleden tijd

Gisteren ... (regenen) het de hele dag.

Mijn broertje ... (surfen) de hele avond op internet.

Mijn neef en zijn vriendin ... (verhuizen) afgelopen zomer samen naar Den Haag.

Mijn moeder ... (vergroten) de foto, zodat ze hem kan inlijsten voor aan de muur.

Vorig jaar ... (branden) het café helemaal af.

Mijn tante en oom ... (reizen) afgelopen vakantie naar Israël.

Op de markt ... (kopen) mijn zus lekkere broodjes.

Thijs ... (vragen) aan de leraar of hij het goed gedaan had.

Afgelopen periode ... (lezen) de brugklassers het boek 'Like me!'

Onvoltooid deelwoord

Al ... (kletsen) lopen de vriendinnen naar de les.

Mijn vriend ruimde gisteravond ... (mopperen) de vaatwasser in.

Toen we naar Friesland vertrokken, zwaaiden alle ouders ons ...(lachen) uit.

Voltooid deelwoord

Vandaag ben ik samen met mijn buurmeisje naar huis ... (fietsen).

Bram van House of talent was ... (dalen) in de ranglijst en moest misschien wel naar huis!

Afgelopen zomer heb ik mijn kamer in een nieuwe kleur ... (verven).

Cas had zin in cake en heeft wel drie plakken voor zichzelf ... (afsnijden).

Dat meisje heeft tegen de lerares ... (liegen).

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

In de volgende opdrachten wordt een zin gegeven. Van het belangrijkste werkwoord uit die zin moet je nu een bijv. nw. maken. 

Bijvoorbeeld: we hebben een spel gespeeld --> het gespeelde spel. Jullie hoeven dan alleen 'gespeelde' in te typen.

Veel leerlingen zijn hun boek vergeten. --> de ... boeken.

Twee mensen uit de klas hebben hun toets gemist. --> de ... toets

De kok heeft het vlees gebraden. --> het ... vlees

Mijn moeder heeft de foto vergroot. --> de ... foto

Einde van de toets!

Je bent klaar!