Les 24-03

Cours du 24-03
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Cours du 24-03

Slide 1 - Diapositive

Programme
- répéter                                         (15 min)
   - 'bez. nw'
   - 'bijv. nw'
- Les devoirs: questions?
- Bron B: Lire                                (20 min)
- Les devoirs                                 ( 5 min)

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Na de les kun je het verschil tussen mon, ta, en ses vertellen.

Na de les weet je wat voor vakantieganger jij bent.

Slide 3 - Diapositive

Het bezittelijk naamwoord
Beschrijf eens in 2 beknopte zinnen wat het betrekkelijk voornaamwoord is en schrijf op in je schrift. 

timer
2:00

Slide 4 - Diapositive

Kortom
Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit van iemand aan: mijn fiets, jouw huis, haar schoenen. 

De vorm hangt af van de vorm van het zelfstandige naamwoord: mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud.

Let op bij son en sa. Beide betekenen zijn, ondanks dat 'sa' de vrouwelijke vorm is. 
Paul a un copain > c'est son copain: het is ZIJN vriend.
Laura a un copain > c'est son copain: het is HAAR vriend.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

De vormen
Let op de volgende dingen:
- Wanneer een woord met a,       e, i, o, u, y begint >       
   mannelijke vorm
- Met 'son' en 'sa' > beide 
   'zijn', ondanks vrouwelijke     vorm.

Slide 7 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Diapositive

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 9 - Question ouverte

Bijvoeglijk naamwoord
  • Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
  • Het geeft een eigenschap of kenmerk van het zelfstandig naamwoord aan. groot, klein, slim, etc.
  • Bijvoeglijke naamwoorden staan in het Frans vaak achter een zelfstandig naamwoord.

La famille est grande.
La femme est gentille.



Slide 10 - Diapositive

We lazen net dat het bijvoeglijk naamwoord zich aanpast, aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 
Dat levert de volgende combinaties op:

La fille est jolie
Les filles sont jolies
Le garçon est joli
Les garçons sont jolis

Slide 11 - Diapositive

Ook goed om te weten:

Wanneer een bijv. nw eindigt op een -e, dan krijgt het geen extra -e bij de vrouwelijke vorm.
> le garçon timide. -> la fille timide.
   Dus niet: la fille timidee

Wanneer een bijv. nw eindigt op een -s, dan krijgt het geen extra -s in het meervoud. 
> l'éléphant gris. -> les éléphants gris
   Dus niet: les éléphants griss

Slide 12 - Diapositive

Bas a les cheveux blond/blonds/blondes

Kies het juiste antwoord:

Slide 13 - Question ouverte

Sa mère est français/française/françaises

Kies het juiste antwoord:

Slide 14 - Question ouverte

Le bâtiment est gris > Les bâtiments sont gris/griss

Kies het juiste antwoord:

Slide 15 - Question ouverte

Les devoirs
Il y a des questions?

Slide 16 - Diapositive

Maintenant, c'est à vous:
Faire ex. 30e + 31a, b (gebruik hiervoor een online dobbelsteen)
 




Klaar? Leren bez. voornaamwoord of slim stampen voca A en B van hoofdstuk 2!
timer
10:00

Slide 17 - Diapositive

B, lire
TEST: Quel vacancier es-tu?

Laten we even samen naar de tekst kijken. 

Slide 18 - Diapositive

Maintenant c'est à vous:
faire: ex. 10a, b, c + ex.11a, b, c + ex. 12a.





Huiswerk: leren voca B
timer
15:00

Slide 19 - Diapositive

Les devoirs
Maken voor de volgende les:
- leren bez. voornaamwoord > p. 46, chapitre 1 HV2A boek
- maken ex. 30e en 31ab, p.46-47 

Slide 20 - Diapositive