Schrijf een stukje over jouw vakantie. Gebruik minimaal 100 woorden. Je kan bijvoorbeeld de volgende punten behandelen:
- Wat heb je met Carnaval gedaan (met wie/wanneer/waar)? Beschrijf je outfit.
- Wat heb je in de andere dagen gedaan (met wie, hoe vaak, waar, wanneer)?
- Was het een leuke vakantie? Wat was wel/niet leuk?
- Heb je nog iets voor school gedaan (wat/waarom/hoe)?
1. Let op de plaats en vorm van de bijvoeglijke naamwoorden (grammaire 11-12)
2. Heb je bij elke zin 1 persoonsvorm (nooit 0 of 2)?
3. Heb je overal een lidwoord?