041023 TTO1 grammatica blok 2 - les 2

Grammatica zinsdelen


persoonsvorm
gezegde
zinsdelen
onderwerp



1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica zinsdelen


persoonsvorm
gezegde
zinsdelen
onderwerp



Slide 1 - Diapositive

Grammatica 
 pv | gez | zinsdelen | onderwerp 
Lesdoelen
1. Je kent drie manieren om de PV te vinden
2. Je weet dat het WG alle werkwoorden bevat
3. Je weet hoe je zinsdelen maakt 
4. Je kunt het onderwerp vinden in een zin

Slide 2 - Diapositive

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 3 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?
(er zijn meerdere antwoorden goed!)
A
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
B
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het woord dat verandert = persoonsvorm
C
Maak van tegenwoordige tijd verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
D
Maak de zin vragend. Het eerste woord in de vraagzin = persoonsvorm

Slide 4 - Quiz

Hoe vaak kijk jij naar Netflix?
Wat is de persoonsvorm?

Slide 5 - Question ouverte

Mijn ouders zouden graag willen dat de scholen weer opengaan.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Vidéo

Zinsdelen maken 

- Een zinsdeel is een stukje van de zin met informatie die bij elkaar hoort. =Antwoord op een vraag

- Met | ....| geef je aan dat iets een zinsdeel is

- Zinsdelen controleer je door ze voor de PV te zetten


Slide 8 - Diapositive

Bijvoorbeeld..
Jan gaat graag op vakantie naar Texel
Jan |gaat | graag | op vakantie | naar Texel
 Graag |gaat | Jan | op vakantie | naar Texel
Op vakantie |gaat | Jan | graag | naar Texel
Naar Texel | gaat | Jan | graag| op vakantie

Slide 9 - Diapositive

Hoeveel zinsdelen:
Rosemarie drinkt een kop koffie
A
3
B
2
C
1
D
5

Slide 10 - Quiz

Hoeveel zinsdelen:
Oliver kijkt nieuwsgierig naar de les van Rosemarie
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 11 - Quiz

Hoeveel zinsdelen:
Klas 1B heeft zin in de vakantie
A
3
B
1
C
4
D
2

Slide 12 - Quiz

Het onderwerp (ow) :

- geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
- is een mens, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
- heeft ALTIJD hetzelfde getal als de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud. 
- begint nooit met een voorzetsel.

Slide 13 - Diapositive

Hoe vind je het onderwerp (ow) ?



1. Stel de vraag wie of wat + WG

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp

Slide 14 - Diapositive

de vervelende docenten
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

de machines
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

wie
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Na school gingen de leerlingen naar huis.

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Gelukkig ruimde Sjoerd zijn spullen meteen op.

Slide 19 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Welk deel van de stad werd door de orkaan verwoest?

Slide 20 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Tijdens het eten las mijn vader de krant voor.

Slide 21 - Question ouverte

Huiswerk
Woensdag 11 oktober
Blok 2 grammatica
Opdracht 1 tm 4
Bladzijde 71 en verder


Slide 22 - Diapositive