4.3 De industriële samenleving

De industriële samenleving
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

De industriële samenleving

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

De vraag
Wat betekende de opkomst van fabrieken voor werk- en leefomstandigheden van de Engelse bevolking?

Slide 3 - Diapositive

Werk in de eerste fabrieken
Mensen trokken door werkloosheid naar industriegebieden. landarbeiders veranderden in fabrieksarbeiders. 
Deze mensen moesten werken in slechte leef- en werkenomstandigheden. 
Waar landarbeiders zelf bepaalde hoe zij hun werkdag indeelde werd dit bij fabrieksarbeiders gedaan door hun baas en de machines.

Slide 4 - Diapositive

Nadelen van het werken in een fabriek
  • De lonen waren laag en de werkdagen waren lang.
  • Het eentonige werk betekende dat ook ongeschoolde vrouwen en kinderen in de fabriek konden werken, zij kregen nog minder betaald dan mannen.
  • Er gebeurde veel ongelukken in de mijnen en fabrieken.
  • De lucht en lawaai in de fabrieken waren vaak ondraaglijk.
  • Protesteren en demonstreren kon leiden tot ontslag.

Slide 5 - Diapositive

De overheid doet niets
Doordat er alleen censuskiesrecht was werden de arbeiders niet vertegenwoordigd. Zij hadden dus geen invloed op de overheid. 
Door de vele protesten liet het Engelse parlement toch een onderzoek opstellen, waardoor de ergste vormen van kinder- en vrouwenarbeid werden verboden.

Slide 6 - Diapositive

Wonen bij de fabriek
Doordat mensen naar de steden trekken waar de fabrieken stonden veranderen dorpjes als Manchester en liverpool in rap tempo in grote steden. Dit wordt Urbanisatie genoemd.

Slide 7 - Diapositive

Wonen bij de fabriek
Doordat er nog geen openbaar vervoer was moesten de mensen dicht bij de fabriek gaan wonen. De infrastructuur die er al wel was werd vooral gebruikt om grondstoffen en producten te vervoeren.

Slide 8 - Diapositive

Arm en rijk
De rijkere woonde niet in het centrum, maar in de buitenwijken waar het leven een stuk aangenamer was. Hun kinderen konden naar school. Er ontstond een verschil in sociale klasse.
1: Hoge klasse: advocaten, bankiers en fabrikanten
2: Middenklasse: geschoold personeel en winkeliers
3: lage klassen: arbeiders, ook wel de arbeidersklasse genoemd.

Slide 9 - Diapositive

Verbetering
pas tegen het eind van de 19e eeuw werden er verbeteringen toegebracht aan de omstandigheden van de arbeiders. 
Zo werden de leefomstandigheden verbeterd en kwamen er wetten die de arbeiders beschermden.

Slide 10 - Diapositive