21 24september 4 havo - communicatie les 1.2

4 oktober
  • start communicatie H1
  • Perenbomen bloeien wit
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

4 oktober
  • start communicatie H1
  • Perenbomen bloeien wit

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

communicatie:
verbinding
informatie-uitwisseling
mededeling

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Informatie delen en begrijpen
zender
boodschap
ontvanger
publiek - kennis en ervaring
referentiekader - je eigen kennis van de wereld

Slide 5 - Diapositive

lesdoel
Je leert wat communicatie is en uit welke elementen het communicatieproces bestaat.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

4 havo - 24 september
H1 communicatie - huiswerk nakijken
instructie H1 blz.53 t/m 55
maken opdracht 6 t/m 9 blz. 30 

Slide 10 - Diapositive

1 Communiceren doe je samen

Slide 11 - Diapositive

Wat is communicatie?
Proces met:
  • Zender
  • Boodschap
  • Ontvanger
  • Publiek
  • Referentiekader
Pas als de boodschap is overgebracht én ontvangen, is er sprake van communicatie.

Slide 12 - Diapositive

huiswerk

Slide 13 - Diapositive

vraag 1
1 zender (de spreker of schrijver)
2 boodschap (de informatie)
3 ontvanger (de lezer of luisteraar)

Slide 14 - Diapositive

vraag 2
Je maakt contact met de andere persoon en pas als de informatie is overgebracht én ontvangen is er sprake van communicatie.

Slide 15 - Diapositive

vraag 3
Zowel de zender als ontvanger beschikken over bepaalde voorkennis en hebben hun eigen referentiekader, waardoor ieder op een unieke manier betekenis geeft aan een boodschap. 

Slide 16 - Diapositive

vraag 4
a Bijvoorbeeld: Het referentiekader is de manier waarop je naar de wereld kijkt. Dit referentiekader is per persoon uniek, omdat ieder mens over een unieke geschiedenis, achtergrond en
persoonlijke ervaringen beschikt.

Slide 17 - Diapositive

vraag 4
b Bijvoorbeeld: Mijn vader is boekhouder en bekijkt alles in cijfers. Als ik vakantiewerk zoek en de keuze heb uit meerdere baantjes, zegt hij altijd dat ik moet kiezen voor het hoogste salaris. Maar ik vind het belangrijker dat het leuk werk is of dat er leuke collega’s zijn. We hebben dan geen ruzie, maar we zitten niet op één lijn en dat zorgt soms wel voor ongemakkelijke gesprekken.

Slide 18 - Diapositive

vraag 5
Soms, maar niet altijd. Een communicatiemiddel is het vervoermiddel van je boodschap. Dit kunnen media zijn zoals krant, telefoon of internet, maar ook je zintuigen. 

Slide 19 - Diapositive

Communicatiemiddelen
Het middel dat je gebruikt om je boodschap te verzenden.
  • stem, gezichtsuitdrukking
  • medium (telefoon, krant, internet etc.)

Slide 20 - Diapositive

Communicatiemiddelen
- woorden en lichaamstaal (verbaal en non-verbaal)
- medium (dit staat altijd tussen de zender en de ontvanger in)
Er is altijd sprake van een medium bij schriftelijke communicatie.
voorbeelden van verschillende media:
boek, tijdschrift, internet, e-mail, sociale media etc.

Slide 21 - Diapositive

communicatiemiddelen
Bij schriftelijke communicatie sta je niet in direct contact met de boodschapper of ontvanger.
Belangrijk: dit stelt andere eisen aan de formulering.
De boodschap moet helder zijn

Slide 22 - Diapositive

Communicatiedoelen
Alle communicatie heeft hetzelfde doel:
aandacht vragen

Slide 23 - Diapositive

Communicatiedoelen
Aandacht vragen, redenen:
- activeren : overhalen om iets te doen
- amuseren: vermaken
- informeren: leren
- beschouwen: de ander een mening laten vormen over een bepaald onderwerp
- overtuigen: de ander moet de mening van de boodschapper overnemen.
Afhankelijk  van een doel bepaal je de tekstvorm.

Slide 24 - Diapositive

Context
- het referentiekader van zender en ontvanger
- het communicatiemiddel
- het communicatiedoel
- tijd, plaats en situatie

Slide 25 - Diapositive

Doorlopend proces
Communicatie is niet rechtlijnig, je houdt rekening met alle elementen.
Hoe?

Slide 26 - Diapositive

Door steeds dezelfde vragen te stellen:
1. Wat is de boodschap?
2. Wat is mijn referentiekader en dat van de ontvanger?
3. Welke reactie wordt verwacht?

Dus: Wat is het communicatiedoel? Welk communicatiedoel en welke tekstsoort passen daarbij het beste?

Slide 27 - Diapositive

Aan de slag
Lees de tekst 'Ode aan de scheidsrechter'

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

15 Scheidsrechter is een beroep waarvoor je bereid moet zijn om te ‘lijden’. Je mag niet opvallen en als je iets verkeerd doet, dan word je publiekelijk terechtgesteld. Er valt weinig eer aan te behalen.
16 Er is sprake van fysieke ruis: vanwege de omstandigheden in een stadion kan de scheidsrechter
zijn assistenten niet altijd goed verstaan via de headset.
17 ‘In veel gevallen is dichtbij staan echter juist een nadeel, want je verliest het zicht op de context
van een situatie.’ (regels 41-43)
18 Vier verschillende vormen van non-verbaliteit die in alinea 4 genoemd worden zijn gebaren,
houding/positie, oogcontact en mimiek
19 Continue kritiek maakt het lastig voor de scheidsrechter om zijn werk goed uit te voeren. En als de
scheidsrechter zijn werk niet goed kan doen, kan een voetbalwedstrijd minder goed gespeeld
worden. Daarvan hebben zowel de spelers als de toeschouwers last.
20 De schrijver wil je informeren over hoe scheidsrechter Dennis Higler gedragsregels heeft ingesteld
om zo goed mogelijk zijn werk te kunnen doen. Daarmee wil hij je indirect ook overtuigen dat scheidsrechters wel wat meer gewaardeerd mogen worden.

Slide 30 - Diapositive