H7 Herhaling

Hoofdstuk 7
Herhalen
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 53 diapositives, avec diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 7
Herhalen

Slide 1 - Diapositive

Wat ga je doen
Kies een van deze 3 opties:
  • Extra uitleg 
  • Samenvatting (af) maken 
  • Oefentoets maken in LessonUp
  • Test jezelf -> in digitale omgeving

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen: 7.1 Gezond eten
  • Beschrijven waar eetgewoonten vanaf hangen.
  • Het verschil tussen een voedingsmiddel en voedingsstof beschrijven en hier voorbeelden van noemen.
  • Beschrijven wat voedingsvezels zijn en wat de functie hiervan is.
  • Het verschil beschrijven tussen energierijke stoffen, bouwstoffen en beschermende stoffen en hier voorbeelden van noemen
  • Uitleggen hoe de schijf van vijf ervoor zorgt dat je gezond blijft en voorbeelden kunnen noemen uit elk vak.
  • Beschrijven wat gezonde en ongezonde tussendoortjes zijn en beschrijven waarom het ongezond is om het ontbijt over te slaan.
  • Beschrijven hoe en waardoor eten kan bederven

Slide 3 - Diapositive

Leerdoelen 7.2: energie
  • Je kunt uitleggen hoe je aan energie komt
  • je kunt uitleggen waarom iedereen vetten nodig heeft en je kunt uitleggen waarom teveel vet en suiker slecht voor je is.
  • je kunt de delen van een tand of kies in een tekening aanwijzen.  
  • je kunt omschrijven hoe cariës ontstaan.

Slide 4 - Diapositive

Hoe kom je aan ernergie?
Je gebruikt energie om:
warm te blijven, te bewegen, na te denken, je eten te verteren

Deze energie haal je uit je eten en drinken.
Hierin zitten energierijke stoffen.
Energierijke stoffen:
  1. koolhydraten = verzamelnaam voor zetmeel en suikers (glucose en gewone tafelsuiker)
  2. vetten

Slide 5 - Diapositive

Energierijke stoffen

Koolhydraten 
Verzamelnaam voor zetmeel en suikers. 
Zetmeel zit in brood, aardappelen en pasta. Suikers, zoals glucose en tafelsuiker, zitten bijvoorbeeld in zoet broodbeleg, snoep en koek. 

Vetten 
zitten bijvoorbeeld in olie, margarine en noten. Het is niet verstandig om vlak voor het sporten veel vet te eten, want het duurt lang om vet te verteren

Slide 6 - Diapositive

Hoeveel energie heb je nodig?

Dat hangt af van je:

-  leeftijd.

-  hoeveel je beweegt.

-  geslacht.

Slide 7 - Diapositive

Hoeveel energie heb je nodig?
Energie wordt aangegeven met joules.
Verpakking: kilojoules (Kj) = 1000 joules
Energie ook vaak aangegeven in calorieën
1 kilocalorie (1 kcal) 1 kcal= 1000 calorieën.



Je kunt kilojoules en kilocalorieën 
in elkaar omrekenen

Slide 8 - Diapositive

Calorieën
Bekijk het filmpje over calorieën in de volgende dia.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Lien

Waarom matig met suiker en vet?
Leerdoel: Je kunt uitleggen waarom teveel vet en teveel suiker eten niet goed voor je is.

Je hebt ongeveer 250 gram koolhydraten (suikers & zetmeel) per dag nodig:
Wanneer heb je meer nodig?

Niet alle koolhydraten zijn gezond, bijvoorbeeld suikers.
Suikers kunnen zorgen voor tandbederf/ cariës (=gaatjes in je tanden en kiezen)

Slide 11 - Diapositive

Hoe ontstaat een gaatje?

Leerdoel: je kunt uitleggen hoe een gaatje ontstaat, hiervoor moet je de onderdelen van een tand/ kies in een schematische tekening kennen.
  • Suiker wordt omgezet in zuur door bacteriën, dit zuur tast tandglazuur aan.
  • Hierdoor lost tandbeen op en ontstaat een gaatje.



Slide 12 - Diapositive

Waarom matig met vet?
Je hebt ongeveer 70 gram vet per dag nodig.
Krijg je meer energierijke stoffen binnen 
dan je lichaam nodig heeft dan slaat je lichaam 
dit op als vet en word je dik.
Overgewicht is ongezond

Slide 13 - Diapositive

Hartziekten
Vernauwing bloedvaten- hoge bloeddruk
Vernauwing van bloedvaten in kransslagader: gevaar hartinfarct

Hartinfarct= door een vernauwing in de kransslagader komt er te weinig bloed met zuurstof en voedingstoffen bij het hart, hierdoor sterft een stukje van de hartspier af.



Slide 14 - Diapositive

Leerdoelen 7.3 Bouwen en beschermen 
  1. Beschrijven uit welke onderdelen een cel is opgebouwd en voorbeelden van cellen noemen.
  2. Beschrijven hoe een organisme kan groeien en wat daarvoor nodig is en voorbeelden kunnen noemen van bouwstoffen
  3. Beschrijven wat beschermende stoffen zijn en hier voorbeelden bij noemen.
  4. Uit een tabel aflezen wat de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid is per leeftijdsgroep en per voedingsmiddel of voedingsstof.

Slide 15 - Diapositive

Leerdoelen 7.3 Bouwen en beschermen
5. Uitleggen wat een gebreksziekte is en hier voorbeelden van kunnen noemen.
6. Het verschil in functie beschrijven tussen verschillende voedingsstoffen zoals vitamine A, B, C en D, IJzer en Calcium, en kunnen benoemen in welke voedingsmiddelen deze stoffen voorkomen.
7. Het verschil beschrijven tussen anorexia nervosa en boulimia nervosa.

Slide 16 - Diapositive

Bouwstoffen

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Cellen
Als je groeit, maakt je 
lichaam meer cellen. 

Hiervoor zijn bouwstoffen nodig: 
eiwitten, mineralen en water.

 Ook vetten zijn bouwstoffen.

Slide 19 - Diapositive

Cellen
Volwassenen groeien niet meer, maar zij hebben wel bouwstoffen nodig. Dat heeft drie redenen:

  1. Je lichaam moet cellen vervangen
  2. Je lichaam moet cellen repareren
  3. Water moet aangevuld worden


Slide 20 - Diapositive

Opbouw van cellen

Slide 21 - Diapositive

Bouwstoffen hoeveel nodig:
Water: ongeveer 1,5 liter per dag.  70% via drinken 30% via voeding


Eiwitten: ongeveer 70 gram per dag (Vlees, vis, kaas, eieren en peulvruchten)

Vetten: ongeveer 70 gram per dag. (Boter, olie, margarine, vlees, kaas, melk en noten)

Mineralen: weinig van nodig. Voorbeelden zijn 1,2 gram calcium en 15 mg ijzer per dag. 

Als je gevarieerd eet, krijg je voldoende mineralen binnen. 
In brood, melk, vlees, vis en groente zitten mineralen. Ook in melk zit bijvoorbeeld calcium en in vlees zit ijzer.


Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Beschermende stoffen

Slide 25 - Diapositive

Beschermende stoffen
In je voeding moeten voldoende beschermende stoffen zitten: vitaminen en mineralen

Vitaminen zorgen ervoor dat je lichaam goed blijft werken.

Mineralen zorgen dat je lichaam goed blijft werken, bijvoorbeeld je spieren en je zenuwen.

Slide 26 - Diapositive

Beschermende stoffen: Vitaminen

Slide 27 - Diapositive

Beschermende stoffen: Mineralen

Slide 28 - Diapositive

Beschermende stoffen
ADH: aanbevolen dagelijkse hoeveelheid van een bepaalde stof

Gebreksziekte: Ziekte die ontstaat door een gebrek aan vitaminen en mineralen.

Bijvoorbeeld: Te weinig vitamine A kun je last krijgen van nachtblindheid. 

Slide 29 - Diapositive

gebreksziekte:                         gebrek aan:
scheurbuik                                    vitamine C








Slide 30 - Diapositive

gebreksziekte:                         gebrek aan:
rachitis (Engelse ziekte)            vitamine D








Slide 31 - Diapositive

gebreksziekte:                         gebrek aan:
- (nacht)blindheid                       vitamine A
- troebel hoornvlies








Slide 32 - Diapositive

Eetstoornissen
Eetstoornis: een afwijkend eetgedrag. Anorexia nervosa en boulimia nervosa zijn daar voorbeelden van.

Gevolgen: patiënten krijgen te weinig bouw- en beschermende stoffen binnen. Ze krijgen daardoor allerlei klachten zoals afbreken van haren en nagels, een droge schilferige huid, vermoeidheid en zwakke botten en spieren.

Slide 33 - Diapositive

Anorexia nervosa
Anorexia: Mensen met deze ziekte zijn als het ware verslaafd aan afvallen. Vaak zijn ze onzeker en krijgen ze zelfvertrouwen door te lijnen.

Mensen met anorexia zien zichzelf dikker dan ze in werkelijkheid zijn. 



Slide 34 - Diapositive

Boulimia nervosa
Is een eetstoornis waarbij iemand last heeft van vreetbuien. Na zo’n vreetbui proberen mensen met boulimia het eten weer uit hun lichaam te krijgen. Dit doen ze door heel veel te bewegen, te braken of laxeermiddelen te nemen. 

Mensen met boulimia hebben vaak een normaal gewicht.


Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Leerdoelen 7.4 Voedsel verteren
  1. Beschrijven hoe je eten door kan slikken en welke organen je daarvoor nodig hebt.
  2. De weg van voedsel beschrijven van mond tot anus, en daarbij benoemen welke verteringssappen er bij welke organen bijkomen en wat deze verteringssappen doen.
  3. De vorm en functie van de dunnen-, dikke en endeldarm beschrijven.
  4. Beschrijven van enzymwerking en wanneer er een optimale enzymwerking is.

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Vidéo

Leerdoel 7.4.1:
Beschrijven hoe je eten door kan slikken en welke organen je daarvoor nodig hebt.

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Leerdoel 7.4.2:
De weg van voedsel beschrijven van mond tot anus, en daarbij benoemen welke verteringssappen er bij welke organen bijkomen en wat deze verteringssappen doen.

Slide 41 - Diapositive

Peristaltische bewegingen 
Al klein genoeg:
Nog verteren:
Water 
Mineralen 
Vitaminen
Eiwitten
Vetten
Koolhydraten

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Vidéo

Slide 44 - Vidéo

Verteringssap
Verteringssap
Verteringssap
Verteringssap
verteringssappen

Slide 45 - Diapositive

Mondholte
speeksel
verteerd zetmeel
Maag
maagsap
maakt voedingsstoffen klein
Twaalfvingerige darm
alvleessap
maakt voedingsstoffen nog kleiner
+ Gal: geen verteringsstof maar hulpstof. Maakt vet kleiner
Dunne darm
darmsap
laatste deel van vertering. hierna het bloed in

Slide 46 - Diapositive

Leerdoel 7.4.3:
De vorm en functie van de dunnen-, dikke en endeldarm beschrijven.

Slide 47 - Diapositive

Dunne darm
voedingsstof -> door darmwand -> naar haarvaten

Slide 48 - Diapositive

Dikke darm + endeldarm
Water uit voedselbrij halen
Water -> door wand dikke darm -> naar bloed

Dikke massa blijft over = ontlasting 
Endeldarm slaat dit op. 
Is deze vol: De spieren van je anus ontspannen en de onverteerde voedselresten verlaten je lichaam.

Slide 49 - Diapositive

Leerdoel 7.4.4:
Beschrijven van enzymwerking en wanneer er een optimale enzymwerking is

Slide 50 - Diapositive

Enzymen
In verteringssappen zitten enzymen. 
Dit zijn de stoffen die de grote voedingsstoffen kleiner maken. 

Het enzym doet als volgt zijn werk:
  1. Het enzym bindt zich aan de voedingsstof.
  2. Het enzym knipt de voedingsstof in tweeën.
  3. Het enzym laat los en kan daarna opnieuw dezelfde soort voedingsstof afbreken



Slide 51 - Diapositive

Slide 52 - Diapositive

Slide 53 - Lien