Woordsoorten herhaling: werkwoorden en dubbel-op

Deze les:
1. Uitleg (herhaling) woordsoorten: de werkwoorden
2. uitleg: moeilijke gevallen
3. keuze: zelfstandig verder oefenen/samen verder oefenen
4. nieuwsquiz
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Deze les:
1. Uitleg (herhaling) woordsoorten: de werkwoorden
2. uitleg: moeilijke gevallen
3. keuze: zelfstandig verder oefenen/samen verder oefenen
4. nieuwsquiz

Slide 1 - Diapositive

3 verschillende werkwoorden
- hulpwerkwoord (HWW)
- zelfstandig werkwoord (ZWW)
- koppelwerkwoord (KWW)

Slide 2 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord (ZWW)
- heeft een duidelijke betekenis in de zin
- geeft de handeling/actie aan (is een doe-woord)


Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, dan staat het ZWW meestal achteraan

Slide 3 - Diapositive

Voorbeeld
Geert heeft de voordeur van het huis geschilderd.


Jan voetbalt dagelijks op het veldje.

Slide 4 - Diapositive

Koppelwerkwoord (KWW)
- zit er geen werkwoord met een duidelijke betekenis in de zin, dan moet het wel een KWW zijn (want: in een zin zit of een ZWW of een KWW)
- een koppelwerkwoord is een zijn-woord

Slide 5 - Diapositive

Koppelwerkwoord (KWW)
- vorm van:
Zijn                                           (heten)
Worden                                   (dunken)
Blijven                                     (voorkomen)
Blijken 
Lijken
Schijnen                   (ezelsbruggetje: ZWaBBeLS)

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld
Frits is ziek.

De serie wordt steeds spannender.

Slide 7 - Diapositive

Koppelen
KWW koppelt aan onderwerp een eigenschap;
Onderwerp = iets (ZNW/BNW)

Vergelijk:
De tentoonstelling is erg mooi.
De tentoonstelling is gisteren afgerond.

Slide 8 - Diapositive

Checklist KWW
- zit er een vorm van ZWaBBeLS in de zin?
- is/blijft/wordt etc. het onderwerp IETS? (is het een zijn-woord?)
- is eigenschap (IETS) een znw of bnw?
JA = KWW

Slide 9 - Diapositive

Hulpwerkwoord (HWW)
Alle werkwoorden die nog over zijn, zijn hulpwerkwoorden


Kenmerken:
- komen voor in een zin met meerdere werkwoorden
- helpen het gezegde te maken

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Keuze:
A. zelfstandig oefenen met de woordsoorten op: cambiumned.nl --> oefenen> grammatica>woordsoorten

B. Meedoen met de gezamenlijke oefening via LessonUp

Slide 13 - Diapositive

Wie zou je weleens willen ontmoeten?
wie = ?
je = ?

Slide 14 - Diapositive

Wie zou je weleens willen ontmoeten?
Wie = vr. vnw
je = pers. vnw

Slide 15 - Diapositive

Het eerst wat je moet doen bij brandwonden, is er water over laten lopen.
wat = ? lopen = ?

Slide 16 - Question ouverte

Niemand van ons weet al wat hij gaat doen vanmiddag.
niemand = ?
wat = ?

Slide 17 - Diapositive

Niemand van ons weet al wat hij gaat doen vanmiddag.
Niemand = onb. vnw
wat = vr. vnw

Slide 18 - Diapositive

Wat vind jij de leukste sport die er is?
wat = ?
die = ?

Slide 19 - Diapositive

Wat vind jij de leukste sport die er is?
Wat = vr. vnw
die = betr. vnw

Slide 20 - Diapositive

Weet jij welke naam die stad heeft in carnavalstijd?
welke = ?
die = ?

Slide 21 - Diapositive

Weet jij welke naam die stad heeft in carnavalstijd?
welke = vr. vnw
die = aanw. vnw

Slide 22 - Diapositive

Onze kat heeft wat kale plekjes, doordat hij een ziekte heeft.
wat = ?
doordat =?

Slide 23 - Diapositive

Onze kat heeft wat kale plekjes, doordat hij een ziekte heeft.
wat = onb. vnw
doordat = ondersch. vw

Slide 24 - Diapositive

Als de uitslag goed is, vieren we feest.
is = ?

Slide 25 - Question ouverte

De burgemeester laat onderzoeken of de bibliotheek toch open kan blijven.
of = ?
toch = ?
blijven = ?

Slide 26 - Diapositive

De burgemeester laat onderzoeken of de bibliotheek toch open kan blijven.
of = ondersch. vw
 toch = bw
blijven = kww

Slide 27 - Diapositive

Wie nog vragen heeft over de toets, kan deze na de les aan mij stellen.
wie = ?
deze = ?

Slide 28 - Diapositive

Wie nog vragen heeft over de toets, kan deze na de les aan mij stellen.
Wie = betr. vnw
deze = aanw. vnw

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Lien