Service & Sales herhaling

Service
&
Sales 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Service
&
Sales 

Slide 1 - Diapositive

Wat ga je doen?
Via deze lesson up komen belangrijke onderwerpen nog een keertje langs zodat je goed voorbereid bent op je SE.

Slide 2 - Diapositive

Wat is de juiste volgorde van een verkoopgesprek?
A
Begroeting, behoeftenonderzoek, deskundigheid aantonen, overtuigen.
B
Begroeting, behoeftenonderzoek, overtuigen, deskundigheid aantonen
C
Begroeting, deskundigheid tonen, behoeftenonderzoek, overtuigen.
D
Begroeting, overtuigen, behoefteonderzoek, deskundigheid aantonen.

Slide 3 - Quiz

Wat is geen advies bij het verkopen van groente?
A
Hoe lang je het moet koken
B
Hoe je het moet moet bewaren
C
Waar het vandaan komt
D
Hoe je het met iets anders kunt combineren

Slide 4 - Quiz

Wat betekenen de wassymbolen?               
Bleken
Professioneel reinigen
Strijken
Drogen
Wassen

Slide 5 - Question de remorquage

stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
Toon begrip
Laat de klant de klacht zo goed mogelijk omschrijven
Vat de klacht samen en vertel hoe je de klacht oplost
Controleer of de klant de oplossing goed vindt
Handel de klacht af

Slide 6 - Question de remorquage

Hoeveel dagen is de zichttermijn bij een webshop
A
7 dagen
B
14 dagen
C
21 dagen
D
28 dagen

Slide 7 - Quiz

Wat betekent 'retourneren'?
A
Een product omwisselen voor iets anders.
B
Een product laten repareren.
C
Een product houden zonder te betalen.
D
Een product teruggeven en geld terugkrijgen.

Slide 8 - Quiz

Wat betekent 'ruilen'?
A
Een product laten repareren.
B
Een product houden zonder te betalen.
C
Een product teruggeven en geld terugkrijgen.
D
Een product omwisselen voor iets anders.

Slide 9 - Quiz

Een klant moet € 32,60 betalen. Je wilt het liefst geen munten teruggeven en vraagt daarom geld bij. De klant betaald met € 40,-.

Welk bedrag moet je bijvragen aan de klant?
A
€ 0,40
B
€ 0,60
C
€ 2,40
D
€ 2,60

Slide 10 - Quiz

Kritische klant
Trouwe klant
Koper
Kijker
Deze klanten doorlopen het assortiment uitgebreid
Deze klanten maken een persoonlijke account aan.
Deze klanten kijken naar aanbiedingen.
Deze klanten sturen een e-mail als producten ergens anders goedkoper zijn

Slide 11 - Question de remorquage

Wat is de volgorde bij een onlineaankoop?
1
2
3
4
5
6
Klant oriënteert zich
Klant plaatst bestelling
Klant bezoekt webshop
Klant ontvangt bestelling
Klant ontvangt orderbevestiging
Bestelling wordt verwerkt

Slide 12 - Question de remorquage

handelingen die je bij de ontvangst van de klant uitvoert.
handelingen die je bij afscheid van de klant uitvoert.
de klant controle vragen stellen en doorverwijzen
de klant inschrijven op de bezoekerslijst
de klant uitschrijven op de bezoekerslijst
de klant naar de deur begeleiden en begroeten
de klant vragen of alles naar wens is geweest
de klant een kop koffie of thee aanbieden

Slide 13 - Question de remorquage

Je schrijft een e-mail aan de klantenservice van Belmobiel.nl. Hoe begin je de e-mail?
A
Geachte Belmobiel,
B
Beste mevrouw/heer,
C
Beste lezer,
D
Hallo!

Slide 14 - Quiz

De ontvanger van een e-mail kan niet reageren op degene die dezelfde e-mail in de BCC heeft ontvangen.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

JUIST
ONJUIST
Ergonomie is de wetenschap die de relatie van de mens tot zijn omgeving onderzoekt.
Ergonomie heeft niets te maken met arbeidsomstandigheden

Slide 16 - Question de remorquage

backoffice
frontoffice
Organiseren van vergaderingen/bijeenkomsten 
Maken van planningen
Nieuwe klanten rondleiden in het bedrijf
bezoekers ontvangen en telefoon aannemen
Bijhouden van agenda's
Afhandelen van klachten

Slide 17 - Question de remorquage

Wat is derving?
A
als een product kapot gaat in de winkel
B
als een product over de datum gaat in de winkel
C
Als een product wordt gestolen uit de winkel
D
A , B en C samen

Slide 18 - Quiz

Wat is geen derving?
A
Een klant rekent niet alles af.
B
Collega's hebben niet goed gecontroleerd bij de goederenontvangst.
C
Na levering zijn goederen niet goed opgeslagen.
D
Product is afwezig omdat te weinig is besteld.

Slide 19 - Quiz

De kassa opmaken =
A
de kassa schoonmaken
B
de inhoud van de kassa tellen
C
geld en waardepapieren in kassa en afroombox tellen en controleren

Slide 20 - Quiz

Bij het opmaken van de kassa vergelijk je de inhoud van de kassalade met het bedrag dat de computer aangeeft. Als deze bedragen niet hetzelfde zijn, is er sprake van .....
A
diefstal
B
een kasverschil
C
derving

Slide 21 - Quiz