verwijswoorden

verwijswoorden
wijzen terug (of vooruit) naar
  • mensen
  • zaken
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

verwijswoorden
wijzen terug (of vooruit) naar
  • mensen
  • zaken

Slide 1 - Diapositive


A

Slide 2 - Quiz

Personen

Slide 3 - Diapositive

Meervoud
ze:
 De leerlingen horen de bel. Ze gaan naar de les.
hun:
 Ze pakken hun boek.
hen:
 Deze fietsen zijn van hen.

Slide 4 - Diapositive

De leerlingen pakken de boeken.
Zij pakken ........ boeken
A
hen
B
hun
C
zijn
D
de

Slide 5 - Quiz

De jongen is het huiswerk vergeten.
Hij is ........... huiswerk vergeten
A
het
B
hun
C
haar
D
zijn

Slide 6 - Quiz

De meisjes lopen op straat.
......... zijn op weg naar school.
A
Hun
B
Haar
C
Zij
D
Hen

Slide 7 - Quiz

Vanmorgen heeft Dave ........
broer naar Schiphol gebracht.
A
ze
B
haar
C
hem
D
zijn

Slide 8 - Quiz

Kees is al lang ziek, want ik heb .........
minstens drie weken niet meer gezien.
A
haar
B
het
C
hij
D
hem

Slide 9 - Quiz

Elke avond werken onze koks weer ijverig aan ........
gerechten.
A
haar
B
hun
C
hen
D
ze

Slide 10 - Quiz

De docenten zijn vroeg op school
De meisjes geven het huiswerk aan de docenten.
......... huiswerk is helemaal in orde
hun
hen
ze

Slide 11 - Question de remorquage

Maak bij deze foto een zin met een verwijswoord

Slide 12 - Diapositive

Let ook op hoofdletters en punten!

Slide 13 - Question ouverte

Dingen / zaken
het, zijn
  De trein verloor zijn wagon.
  Ik houd niet van wiskunde, ik vind het moeilijk.

Slide 14 - Diapositive

Heb je ..... bestand naar mijn gemaild?
De meest opdrachten .... je krijgt moeten worden opgeslagen
dat
die

Slide 15 - Question de remorquage

jou of jou?

Ik geef een opdracht aan .....
A
jou
B
jouw

Slide 16 - Quiz

jou of jouw?
Het is ...... boek dat daar op tafel ligt.
A
jouw
B
jou

Slide 17 - Quiz

uw of u

Wij brengen de pakjes naar .......
A
u
B
uw

Slide 18 - Quiz

u of uw?
Op ... vragen kunnen we geen antwoord geven
A
u
B
uw

Slide 19 - Quiz

me of mijn

Ik ben .......... telefoon vergeten
A
me
B
mijn

Slide 20 - Quiz

mij of mijn
Geef dat grote cadeau maar aan ....
A
mij
B
mijn

Slide 21 - Quiz