Thema 3 les 7

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Doel:

Je leert uit welke delen een samengestelde zin bestaat.

Dit moet je weten

Er zijn twee soorten samengestelde zinnen:

1. Hoofdzin+hoofdzin, vaak met een voegwoord: en, maar, want.

-In een hoofdzin is de persoonsvorm het eerste of het tweede woord.

-In een hoofdzin moeten het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar staan.

Mijn broer moet op reis, maar hij wil thuisblijven.

2. Hoofdzin+ bijzin of bijzin+hoofdzin, vaak met een ander voegwoord.

-In een bijzin staat de persoonsvorm achteraan of bijna achteraan.

-In een bijzin kan er tussen onderwerp en persoonsvorm een ander zinsdeel staan.

Ik ga naar de eilanden, omdat ik vakantie heb.

Ik ga op reis en ik heb er zin in.

Ik ga op reis, omdat ik er zin in heb.

Omdat hij uitgegleden was, ben ik hulp gaan halen.

1. hoofdzin+hoofdzin
2. hoofdzin+bijzin
3. bijzin+hoofdzin

Ik rende keihard naar beneden, zodat ik weinig tijd zou verliezen.

1. hoofdzin+hoofdzin
2. hoofdzin+bijzin
3. bijzin+hoofdzin

Hij dacht dat hij een beer hoorde, maar het was een jonge vos.

1. hoofdzin+hoofdzin
2. hoofdzin+bijzin
3. bijzin+hoofdzin

Hoe herken je een hoofdzin?

Wat is in de volgende zin het voegwoord?

Mijn vader kampeert graag, omdat hij dat vroeger nooit mocht.

Ik moet steeds met hem mee, zodat hij niet alleen hoeft.

1. hoofdzin+hoofdzin
2. hoofdzin+bijzin
3. bijzin+hoofdzin

Je gaat maken:

* en **

of

** en ***

Hoe zie je of een zin een hoofdzin of bijzin is?

a. Ik kijk naar de plaats van het onderwerp en de persoonsvorm.

b. Ik kijk welk voegwoord er in de zin staat.

c. Ik doe allebei.