Havo 3 Kap. 4 trappen van vergelijking

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

In welke zin(nen) staat een goed -Nederlands- voorbeeld van de trappen van vergelijking.
A
Mijn vader is de directeur.
B
Mijn zusje is kleiner dan ik.
C
Ik ben in Berlijn geweest.
D
Mijn broer is boos.

Slide 2 - Quiz

Hoe maak je de -let op- eerste (stellende) trap in het Duits?
A
woord
B
woord + er
C
am + woord + sten
D
am + woord

Slide 3 - Quiz

Hoe maak je de tweede (vergrotende) trap in het Duits?
A
woord + er
B
am + woord + sten
C
woord + sten
D
woord

Slide 4 - Quiz

Hoe maak je de derde (overtreffende) trap in het Duits?
A
am + woord
B
am + woord + sten
C
woord + er
D
woord

Slide 5 - Quiz

Op welke klinkers kan een Umlaut komen?
A
a, e, u, i, o
B
a, u, o
C
a, e, u, o
D
a, u

Slide 6 - Quiz

Hoe pas je de overtreffende trap toe in het Duits: 'Hij is even groot als zij.'
A
Er ist so groß als sie.
B
Er ist so groß wie sie.
C
Er ist so groß am sie.
D
Er ist größer als sie.

Slide 7 - Quiz

'Hij is groter dan zij.'
A
Er ist größer als sie.
B
Er ist größer wie sie.
C
Er ist größer am sie.
D
Er ist am größten.

Slide 8 - Quiz

Hij is het grootst.
A
Er ist wie größten.
B
Er ist am größten.
C
Er ist als größten.
D
Er ist um größten.

Slide 9 - Quiz

Vul aan: klein, kleiner, ........
A
am kleinst
B
kleinsten
C
am kleinsten

Slide 10 - Quiz

kurz, ................., am kürzesten
A
kürz
B
kürzer
C
kurzer
D
kurzten

Slide 11 - Quiz

................. , wärmer, am wärmsten
A
wärm
B
warmer
C
warm
D
wurm

Slide 12 - Quiz

gut, .................... , am besten
A
guter
B
besser
C
gutsten
D
besten

Slide 13 - Quiz

Du bist ...................... als deine Schwester.
A
großer
B
größer
C
großen

Slide 14 - Quiz

Er ist genauso groß ............................ du.
A
als
B
wie

Slide 15 - Quiz

Er ist größer ............................... du.
A
als
B
wie

Slide 16 - Quiz