over koetjes en kalfjes praten

• NT2
• HBO
• Studiejaar 1

Een gesprek over koetjes en kalfjes

Vandaag gaan we

over koetjes en kalfjes praten!

En verder over een relatie praten

Een gesprek over koetjes en kalfjes gaat over...

1. koeien
2. iets dat heel belangrijk is
3. iets dat helemaal niet belangrijk is

"Ik heb een probleem, kun je me helpen?"

1. Dit hoort bij een gesprek over koetjes en kalfjes.
2. Dit hoort NIET bij een gesprek over koetjes en kalfjes.

Wil je thee?

1. Ja, goed. Heel mooi.
2. Zeg het wel.
3. Zeg dat wel.
4. Ja, graag.

Ik was erg ziek maar nu voel ik me weer beter.

1. Wat jammer!
2. Nee, klopt!
3. Gelukkig.
4. Ja, lekker he?

Wat een slecht weer, vind je niet?

1. Ik houd juist van dit onstuimige weer.
2. Zeg het wel!
3. Zeg dat wel!
4. Nee, klopt!

Doe haar de groeten terug. (say hello back)

1. Zal ik doen.
2. Ja, ik ook.
3. Dat zal ik doen.
4. Wat lekker.

Hoe gaat het met je?

1. Gaat wel. En met jou?
2. Prima, en met jou?
3. Uitstekend! Heerlijk weer ook!
4. Niet zo goed, ik heb veel problemen.

Poeh, poeh! Ik ben toe aan koffie!

1. Zal ik een bakje koffie voor je halen?
2. Prima, en met jou?
3. Ja, ik ook na die lange wandeling.
4. Dat zal ik doen.

Het adres was makkelijk te vinden.

1. Ja, dat dacht ik wel. Zo dichtbij het station.
2. Dat is geen probleem.
3. Wat lekker!
4. Gelukkig!

Koetjes en kalfjes (smalltalk)

                 Mooi weertje vandaag!

           Lekker geslapen?

                  Koud hier! Vind je niet?

                  Eindelijk schijnt de zon weer!

                 Na regen komt zonneschijn!

             Wat een drukte hier!

             Hoe was je weekend?

               Ga je nog op vakantie?

Een gesprek over koetjes en kalfjes

Wat een vies weer, hè?

Ja, het regent al de hele week.

Morgen wordt het beter.

Ja, gelukkig!

Nou, dag!

Doei!

Opdracht

Kies een van de onderwerpen en voer in duo's een gesprekje over koetjes en kalfjes

1. Je loopt op de markt en praat met een kennis die je tegenkomt, over de prijzen of het weer.

Je gaat naar buiten en ziet dat de buren op vakantie gaan. Je praat over de vakantie.

Je staat in de rij in de kantine voor de kassa. Je praat met je docent over Nederlands,

Challenge in duo's:

- Vraag hoe het gaat met iemand en vertel hoe het gaat. Gebruik steeds een andere zin.

- Vraag naar de problemen van iemand. Bedenk 4 zinnen om erachter te komen waar iemand mee zit. De ander geeft de reactie.

Opdracht

Je hebt problemen met geld. Je kunt de huur niet meer betalen. Je zoekt werk. Een vriend of vriendin vraagt hoe het me je gaat. Je vertelt over je problemen.

Wissel van rol als je klaar bent.

Opdracht

Je hebt problemen met geld. Je kunt de huur niet meer betalen. Je zoekt werk. Een vriend of vriendin vraagt hoe het me je gaat. Je vertelt over je problemen.

Wissel van rol als je klaar bent.

Karaktereigenschappen ideale man

Opdracht

Praat met elkaar over een goede vriend of vriendin van nu of vroeger. 

-Hoe kwamen jullie in contact

- Hebben jullie nog steeds contact

- Wat deden of doen jullie graag samen

- Waarom is deze vriend of vriendin belangrijk voor je.