Grandes Lignes - Vwo2 - Chapitre 1

Vwo 2

Chapitre 1
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Vwo 2

Chapitre 1

Slide 1 - Diapositive


Welk woord past het beste in de zin?

Moi, je n'aime pas les clowns; j'ai peur / je prends / je crois des clowns.
A
j'ai peur
B
je prends
C
je crois

Slide 2 - Quiz


Welk woord past het beste in de zin?

Normalement, il fait beau en été / en automne / en hiver.
A
en été
B
en automne
C
en hiver

Slide 3 - Quiz


Welk woord past het beste in de zin?


Voilà ma frère / ami / soeur, tu la connais?
A
frère
B
ami
C
soeur

Slide 4 - Quiz


Welk woord past het beste in de zin?

La France, je n'aime pas trop. Je préfère aller la semaine / la soirée / à l'étranger.
A
la semaine
B
la soirée
C
à l'étranger

Slide 5 - Quiz

Découvrir
La semaine
En avion
Le château
Rencontrer
L'escalade
Fatigué
La piscine

Slide 6 - Question de remorquage


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Op vakantie ga ik het liefst kamperen.

Slide 7 - Question ouverte


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Brr! Ik hou niet van de winter. Het is koud!

Slide 8 - Question ouverte


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Waarom ga je niet mee zwemmen?

Slide 9 - Question ouverte


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Wij zijn naar de zee gegaan.

Slide 10 - Question ouverte


Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord avoir?
A
avoir
B
eu
C
été
D
fait

Slide 11 - Quiz


Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord être?
A
allé
B
eu
C
fait
D
été

Slide 12 - Quiz


Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord faire?
A
font
B
été
C
fait
D
faites

Slide 13 - Quiz


Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord parler?
A
parler
B
parles
C
parle
D
parlé

Slide 14 - Quiz

Vertaal:

Heb je een leuke vakantie gehad?

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal:

Ik ben naar Frankrijk met de train geweest.

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal:

Ik heb gewinkeld.

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal:

Heb je Frans gesproken?

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Tu habites dans ... ville? (mijn)

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Jean-Pierre a pris ... voiture (v). (zijn)

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

.... soeurs sont sympa! (hun)

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

... séjour en Italie était génial! (ons)

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Tu as vu ... château? Magnifique! (hun)

Slide 23 - Question ouverte

Merci 

Slide 24 - Diapositive