Grandes Lignes - Havo2 - Chapitre 1 (v2)
Welk woord past het beste in de zin?
À Londres, on parle anglais / allemand.
A
anglais
B
allemand
1 / 17
Éléments de cette leçon
Welk woord past het beste in de zin?
À Londres, on parle anglais / allemand.
A
anglais
B
allemand
Slide 1 - Quiz
Welk woord past het beste in de zin?
Normalement, il fait beau en été / en automne.
A
en été
B
en automne
Slide 2 - Quiz
Welk woord past het beste in de zin?
Voilà ma frère / soeur, tu la connais?
A
frère
B
soeur
Slide 3 - Quiz
Welk woord past het beste in de zin?
J'aime beaucoup les concerts! Ils sont formidables / nuls.
A
formidables
B
nuls
Slide 4 - Quiz
Nager
Arrêter
L'avion
Le château
La dispute
L'ile
L'église
La piscine
Slide 5 - Question de remorquage
Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.
Op vakantie ga ik het liefst duiken.
Slide 6 - Question ouverte
Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.
Brr! Ik hou niet van de winter. Het is koud!
Slide 7 - Question ouverte
Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.
Waarom ga je niet mee zwemmen?
Slide 8 - Question ouverte
Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.
Wij zijn naar de zee gegaan.
Slide 9 - Question ouverte
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord avoir?
A
avoir
B
été
C
eu
D
fait
Slide 10 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord être?
A
sont
B
être
C
eu
D
été
Slide 11 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord faire?
A
faire
B
fait
C
font
D
faisons
Slide 12 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord parler?
A
parlé
B
parle
C
parles
D
parler
Slide 13 - Quiz
___ (mijn) vacances étaient géniales !
A
mon
B
ma
C
mes
Slide 14 - Quiz
____ (zijn / haar) soeur est cool.
A
son
B
sa
C
ses
Slide 15 - Quiz
_____ (ons) hôtel est dans le centre ville.
A
notre
B
nos
C
ses
Slide 16 - Quiz
Ils ont oublié _____ sacs à dos !
A
leur
B
leurs
C
ses
