Grandes Lignes - Havo2 - Chapitre 1

Havo 2

Chapitre 1
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Havo 2

Chapitre 1

Slide 1 - Diapositive


Welk woord past het beste in de zin?

À Londres, on parle anglais / allemand.
A
anglais
B
allemand

Slide 2 - Quiz


Welk woord past het beste in de zin?

Normalement, il fait beau en été / en automne.
A
en été
B
en automne

Slide 3 - Quiz


Welk woord past het beste in de zin?


Voilà ma frère / soeur, tu la connais?
A
frère
B
soeur

Slide 4 - Quiz


Welk woord past het beste in de zin?

J'aime beaucoup les concerts! Ils sont formidables / nuls.
A
formidables
B
nuls

Slide 5 - Quiz

Nager
Arrêter
L'avion
Le château
La dispute
L'ile
L'église
La piscine

Slide 6 - Question de remorquage


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Op vakantie ga ik het liefst duiken.

Slide 7 - Question ouverte


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Brr! Ik hou niet van de winter. Het is koud!

Slide 8 - Question ouverte


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Waarom ga je niet mee zwemmen?

Slide 9 - Question ouverte


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Wij zijn naar de zee gegaan.

Slide 10 - Question ouverte


Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord avoir?
A
avoir
B
été
C
eu
D
fait

Slide 11 - Quiz


Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord être?
A
sont
B
être
C
eu
D
été

Slide 12 - Quiz


Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord faire?
A
faire
B
fait
C
font
D
faisons

Slide 13 - Quiz


Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord parler?
A
parlé
B
parle
C
parles
D
parler

Slide 14 - Quiz

Vertaal:

Wij hebben gehad

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal:

Arthur is geweest

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal:

Jullie hebben gewinkeld.

Slide 17 - Question ouverte

In welke tijd staat deze zin?

Hier, j'ai eu une mauvaise note.
A
Présent
B
Passé composé

Slide 18 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?

Est-ce que tu aimes les vacances?
A
Présent
B
Passé composé

Slide 19 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?

Madame Dupont explique le problème.
A
Présent
B
Passé composé

Slide 20 - Quiz

___ (mijn) vacances étaient géniales !
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 21 - Quiz

____ (zijn / haar) soeur est cool.
A
son
B
sa
C
ses

Slide 22 - Quiz

_____ (ons) hôtel est dans le centre ville.
A
notre
B
nos
C
ses

Slide 23 - Quiz

Ils ont oublié _____ sacs à dos !
A
leur
B
leurs
C
ses

Slide 24 - Quiz

Vertaal:
"Heb je een leuke vakantie gehad?"

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal:
"Ik ben naar Parijs geweest."

Slide 26 - Question ouverte

Vertaal:
"Was het koud weer?"

Slide 27 - Question ouverte

Vertaal:
"Ik heb gefietst."

Slide 28 - Question ouverte

Vertaal:
"Hoe was het?"

Slide 29 - Question ouverte

Vertaal:
"Ik ben naar het strand geweest."

Slide 30 - Question ouverte

Merci 

Slide 31 - Diapositive