Grandes Lignes - Vwo2 - Chapitre 1

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Vwo 2

Chapitre 1

Welk woord past het beste in de zin?

Moi, je n'aime pas les clowns; j'ai peur / je prends / je crois des clowns.

1. j'ai peur
2. je prends
3. je crois

Welk woord past het beste in de zin?

Normalement, il fait beau en été / en automne / en hiver.

1. en été
2. en automne
3. en hiver

Welk woord past het beste in de zin?

Voilà ma frère / ami / soeur, tu la connais?

1. frère
2. ami
3. soeur

Welk woord past het beste in de zin?

La France, je n'aime pas trop. Je préfère aller la semaine / la soirée / à l'étranger.

1. la semaine
2. la soirée
3. à l'étranger

Découvrir

La semaine

En avion

Le château

Rencontrer

L'escalade

Fatigué

La piscine

Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Op vakantie ga ik het liefst kamperen.

Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Brr! Ik hou niet van de winter. Het is koud!

Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Waarom ga je niet mee zwemmen?

Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Wij zijn naar de zee gegaan.

Wat is de nous-vorm van het werkwoord avoir?

1. allons
2. avons
3. allez
4. avez

Wat is de ils-vorm van het werkwoord aller?

1. ont
2. sont
3. vont
4. font

Wat is de tu-vorm van het werkwoord être?

1. a
2. as
3. est
4. es

Wat is de vous-vorm van het werkwoord faire?

1. fairez
2. faires
3. faites
4. faitez

Vertaal:

Wij gaan hebben

Vertaal:

Men is geweest

Vertaal:

Hij winkelt

Vertaal:

Ik ga slapen

In welke tijd staat deze zin?

Hier, j'ai eu une mauvaise note.

1. Présent
2. Futur Proche
3. Passé composé

In welke tijd staat deze zin?

Est-ce que tu aimes les vacances?

1. Présent
2. Futur Proche
3. Passé composé

In welke tijd staat deze zin?

Madame Dupont explique le problème.

1. Présent
2. Futur Proche
3. Passé composé

In welke tijd staat deze zin?

Je ne vais pas arriver à l'heure.

1. Présent
2. Futur Proche
3. Passé composé

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Tu habites dans ... ville? (mijn)

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Jean-Pierre a pris ... voiture. (zijn)

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

.... soeurs sont sympa! (hun)

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

... séjour en Italie était génial! (ons)

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Tu as vu ... château? Magnifique! (hun)

Merci