laatste les

preparations practise test
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

preparations practise test

Slide 1 - Diapositive

Learning targets
Grammar subject of your choosing

understanding and being able to answer questions about a text

 ireegularverbs verbs

Slide 2 - Diapositive

Welke grammatica onderdeel willen jullie behandelen?
A
adverbs (bijwoorden)
B
past simple vs past continuous

Slide 3 - Quiz

Today's lesson
1.grammar explanation - LessonUp
2.grammar excercise - LessonUp
3.learning!! - on your own


Slide 4 - Diapositive

Bijwoord (Adverb)
Een bijwoord is een woord dat iets zegt over:
1. Een ander bijwoord - terribly slow
2. Een bijvoeglijk naamwoord - really beautiful
3. Een hele zin - Unfortunately, I can't be there.
4. Een werkwoord - he drives slowly.

Slide 5 - Diapositive

Adverb of frequency
Hoe vaak iets gebeurt.
Never, ever, often, sometimes, usually etc.

Waar in de zin?
Voor het hoofdwerkwoord: I often go to the movies.
na een vorm van to be:  She is always late.



Slide 6 - Diapositive

You (a) are (b) walking (c) so fast!

Always
A
A
B
B
C
C

Slide 7 - Quiz

Adverb of degree
In welke mate iets gebeurt.
Very, almost, just, terribly etc.

Waar in de zin?
Voor het woord waar het iets over zegt: Kate is very beautiful.





Slide 8 - Diapositive

Adverb of manner
Bijwoorden die iets zeggen over hoe iets gebeurt.
Vaak zet je -ly achter het bijvoegelijk naamwoord.
Slowly, beautifully, extremely etc.

Waar in de zin?
Na het hoofdwerkwoord of voorwerp. : He ran slowly.

Slide 9 - Diapositive

Adverb of place
Bij woorden die iets zeggen over waar of waarheen.


Waar in de zin?
Achteraan, maar voor er een Adverb of time in de zin staat.

I left my key in my room.

Slide 10 - Diapositive

Adverb of time
Bijwoorden die iets zeggen over wanneer iets gebeurt.

Waar in de zin?

Meestal achteraan.
He went home yesterday.
Als je meer nadruk op de tijd wil leggen vooraan de zin. 
Yesterday he went home, not last week.

Slide 11 - Diapositive

Adverb of time and adverb of place

Als ze allebei in een zin staan dan komt de plaats voor de tijd.
P komt voor T in het alfabet.

I left my keys in my room yesterday.

Slide 12 - Diapositive

"The Cardboard Boat Race is a relatively new tradition."
What type of adverb is relatively?
A
frequency
B
degree
C
manner
D
place

Slide 13 - Quiz

"It is an annual event that is held in Cambridge at the end of May week."
What type of adverb can't you find
A
frequency
B
time
C
place
D
manner

Slide 14 - Quiz

The Past Simple
Bij regelmatige ww                     Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed

Je gebruikt de Past Simple als je zeker 
weet dat iets in het verleden gebeurd is
en nu afgelopen is.

2e rij (Past Simple)

Slide 15 - Diapositive

Wat zijn signaalwoorden voor de past simple?
timer
0:20
A
for, yet, never, ever
B
yesterday, last year, ago, when
C
always, often, usually, never
D
right now, at the moment

Slide 16 - Quiz

Vragen en ontkenningen
Bij alle werkwoorden (regelmatig en onregelmatig) hetzelfde:

Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord
Ontkenningen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord

Slide 17 - Diapositive

Choose the correct Past Simple form:
Nancy ....... with her friends yesterday.
A
has played
B
played
C
plaied
D
did played

Slide 18 - Quiz

Choose the correct Past Simple form:
NAC ....... young PSV last week. (defeat)
A
defeat
B
defeated
C
defeats
D
defeateds

Slide 19 - Quiz

Choose the correct Past Simple form:
I ..... him with his test yesterday.
A
didn't helped
B
didn't help
C
helped not
D
didn't helping

Slide 20 - Quiz

Past Continuous
De Past Continuous ('ing- vorm') gebruik je:

- Om aan te geven dat iets een tijdje geduurd heeft in het verleden;

- Als de handeling in de verleden tijd aan de gang was en op een bepaald moment door een andere handeling werd onderbroken;
I was screaming when we hit the sign.

Slide 21 - Diapositive

Bij welke personen gebruik je 'was' en bij welke personen gebruik je 'were'?

Slide 22 - Question ouverte

Past Continuous
Was/were +werkwoord +ing

I was playing
You were playing
He was playing
We were playing
You were playing
They were playing

Slide 23 - Diapositive

Wat zijn signaalwoorden voor de past continuous?
timer
0:20
A
when, while
B
always, never, ever, often
C
right now, at the moment
D
yesterday, last week

Slide 24 - Quiz

Past Continous en Past Simple




Past Continuous = al aan de gang ( lang)
Past Simple = iets gebeurde (kort)

Slide 25 - Diapositive

Past continuous vs Past simple
    We were baking pie, while Jim arrived.  
 
     She was panicking, when she heard the bad news.

I was travelling to Africa, when Julie tried to call me.

Slide 26 - Diapositive

We ______
(talk) TV when we ______
(hear) a loud noise.
A
were talking - heared
B
was talking - heared
C
were talking - heard
D
was talking - heard

Slide 27 - Quiz

My friends ... the match on TV which went on for hours.
A
have been watching
B
watched
C
were watching
D
are watching

Slide 28 - Quiz

He ____
(work) in the garden when he _____
(find) the money.
A
were working - finded
B
worked - was finding
C
was finding - works
D
was working - found

Slide 29 - Quiz

Last year I _____
(visit) Paris and Rome.
A
was visiting
B
visited
C
were visiting
D
visitted

Slide 30 - Quiz

zelfstandig leren
Sterke werkwoorden leren
test jezelf(-s) maken
versterk jezelf
allesvoorengels.nl
digischool.nl
...


Slide 31 - Diapositive