Oefentoets Deel 1 Medisch rekenen

Medisch rekenen Deel 1 Oefentoets
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Medisch rekenen Deel 1 Oefentoets

Slide 1 - Diapositive

Oplossingen

Slide 2 - Diapositive

1. Je moet een liter glucoseoplossing 2% maken. Hoeveel gram glucose heb je nodig?

Slide 3 - Question ouverte

2. Je moet een 3 liter glucoseoplossing 7% maken. Hoeveel gram glucose heb je nodig?

Slide 4 - Question ouverte

3. Aan jou wordt gevraagd om met gedestilleerd water en keukenzout een oplossing te maken, je moet 2 zakken van 450 ml 0,3% Nacl maken.
a Hoeveel gram zout heb je nodig per zak?
b Hoeveel gram zout heb je nodig voor 2 zakken?

Slide 5 - Question ouverte

4. Op je afdeling is de voorraad fysiologisch zout op, aan jou wordt gevraagd om met gedestilleerd water en keukenzout een oplossing te maken, je moet 5 zakken van 250 ml 0,6% Nacl maken.
a Hoeveel gram zout heb je nodig per zak?
b Hoeveel gram zout heb je nodig voor 5 zakken?

Slide 6 - Question ouverte

Milligrammen

Slide 7 - Diapositive

5. De zorgvrager moet 9 mg. morfine hebben.
De ampul bevat 3mg/ml.
Hoeveel ml. geef je?

Slide 8 - Question ouverte

6. Een patiënt heeft longoedeem. Ze krijgt 500 mg hydrochloorthiazide toegediend. Op de afdeling zijn ampullen aanwezig die 250 mg per 5 ml bevatten.

Hoeveel ml dien je toe?

Slide 9 - Question ouverte

7. Op een afdeling is aanwezig Konakion (= vit K) in de sterkte 5 ml = 20 mg.
Een patiënt heeft 50 mg nodig.

Hoeveel ml dien je toe?

Slide 10 - Question ouverte

8. Een patiënt heeft longoedeem. Ze krijgt 75 mg hydrochloorthiazide toegediend. Op de afdeling zijn ampullen aanwezig die 200 mg per 2 ml bevatten.

Hoeveel ml dien je toe?

Slide 11 - Question ouverte

Procenten/Promille

Slide 12 - Diapositive

9. Je zorgvrager moet 4 x daags 25 mg. morfine hebben.
Je hebt ampullen morfine van 5%.
Hoeveel ml geef je per dag?

Slide 13 - Question ouverte

10. Als een zorgvrager 75 mg moet krijgen uit van
een 25 ‰ oplossing die in een ampul zit van 10ml, hoeveel ml dien je dan toe?

Let op! Instinker!

Slide 14 - Question ouverte

11. In voorraad een ampul met 5 ml morfine 20%. Je moet 160 mg geven
Hoeveel ml injecteer je?

Slide 15 - Question ouverte

12. Een patiënt heeft pethidine nodig. De ampullen bevatten een 6,5% oplossing. Er zijn ampullen van 10 ml aanwezig.

Hoeveel mg bevat 1 ml?

Slide 16 - Question ouverte

Internationale Eenheden 

Slide 17 - Diapositive

13. De zorgvrager moet 250.000 IE penicilline hebben.
Je hebt de ampul penicilline van 1.000.000 IE opgelost in 4ml aquadest (of water voor injectie).
Hoeveel ml. moet je geven?

Slide 18 - Question ouverte

14. Je zorgvrager moet 100.000 IE penicilline hebben.
Je hebt de ampul penicilline van 500.000 IE opgelost in 50ml aquadest (of water voor injectie).
Hoeveel ml. moet je geven?

Slide 19 - Question ouverte

15. Voor een geïnfecteerde operatiewond krijgt een patiënt het antibioticum Penicilline G 800.000 IE per dag verdeeld over 4 momenten.
Op de afdeling zijn flacons Penicilline met 1.000.000 lE / 4 ml aanwezig.

Hoeveel ml dien je per keer toe?

Slide 20 - Question ouverte

16. In verband met een ontsteking moet een zorgvrager Flemoxin toegediend krijgen. Op de afdeling zijn ampullen van 850.000 IE Flemoxin in poedervorm. Er moet 50.000 IE toegediend worden.
Deze Flemoxin moet eerst nog opgelost worden met 5 ml water voor injecties.
Hoeveel ml dien je toe?
Rond je antwoord af op één decimaal.

Slide 21 - Question ouverte

17. Een patiënt krijgt 4 keer daags 20 IE insuline toegediend. In een ampul zit 10 ml 100IE/ml. Jij moet voor twee maanden ampullen bestellen bij de apotheek (maand is 30 dagen).
We gaan ervan uit dat bij de levering de oude voorraad op is.
a Hoeveel ml insuline injecteer je per keer
b Hoeveel ampullen bestel je voor deze patiënt (Je mag niet zonder insuline komen te zitten)

Slide 22 - Question ouverte

Verdunningen

Slide 23 - Diapositive

18. Je moet voor een zorgvrager 150 ml Urifort-oplossing 0,8 % klaarmaken.
In voorraad: een Urifort-oplossing van 8 %.
a Hoeveel ml Urifort-oplossing heb je nodig?
b hoeveel ml water heb je nodig voor de nieuwe verdunning?

Slide 24 - Question ouverte

19. Voor het spoelen maak je een hoeveelheid van 250 ml zoutoplossing van 0,3%. Je hebt in voorraad een zoutoplossing van 0,6%.
a Hoeveel ml zoutoplossing
b hoeveel ml water heb je nodig voor de nieuwe verdunning?

Slide 25 - Question ouverte

20. Je moet voor een zorgvrager 500 ml Urifort-oplossing 0,9% klaarmaken.
In voorraad: een Urifort-oplossing van 5%.
a Hoeveel ml Urifort-oplossing
b hoeveel ml water heb je nodig voor de nieuwe verdunning?

Slide 26 - Question ouverte

21. Je hebt een glucoseoplossing van 25%.
Je moet een verdunning maken met een oplossing van 2%
Er is je gevraagd om 500 ml klaar te maken.
a. Hoeveel glucoseoplossing gebruik je uit de voorraad?
b. Hoeveel water moet er worden toegevoegd?

Slide 27 - Question ouverte

Einde oefentoets

Slide 28 - Diapositive