Tips leesvaardigheid

Lire 
1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Lire 

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel: aan het einde van de les...
  • Kan ik de tips/trucs over leesvaardigheid toepassen bij het oefenen
  • Kan ik leesvaardigheid oefenen op mijn eigen niveau

Slide 2 - Diapositive

Waarom eerst goed kijken titel /inleiding van een tekst?

Slide 3 - Carte mentale

Stap 1: ORIËNTEREND LEZEN 

Beantwoord de volgende vraag: wat is het onderwerp van de tekst?
Hoe? Lees de titel, bekijk de plaatjes en bepaal wat de tekstsoort is. 


Slide 4 - Diapositive

Stap 2: GLOBAAL LEZEN
Je wil snel de belangrijkste informatie uit de tekst halen.
Hoe? Door het beantwoorden van de volgende vragen:
  • Over wie/ waarover gaat het?
  • Wat gebeurt er? 
  • Wanneer? 
  • Waarom?
  • Hoe?

Slide 5 - Diapositive

Stap 3: INTENSIEF LEZEN 
Je gaat de tekst helemaal doorlezen dan weet je precies waar de tekst over gaat. 
Je hoeft niet alle woorden te kennen om de tekst te begrijpen.

Slide 6 - Diapositive

Opdracht

Kijk naar de titels van de examenteksten. 
Bedenk wat er in de tekst verteld zal worden. 

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

deze tekst gaat over...

Slide 9 - Carte mentale

Slide 10 - Diapositive

geler=

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive

Bruce is ...

Slide 13 - Carte mentale

Slide 14 - Diapositive

enfants pauvres=

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Diapositive

Deze tekst zal gaan over....

Slide 17 - Carte mentale

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

In de Franse Pyreneeën komen veel beren voor.
A
vrai
B
faux

Slide 20 - Quiz

repeupler=

Slide 21 - Question ouverte

lees de alinea
Waarom kunnen sommige kinderen niet op dansles, of geen nieuwe spijkerbroek kopen? 

Slide 22 - Diapositive

Waarom kunnen sommige kinderen niet op dansles, of geen nieuwe spijkerbroek kopen?

Slide 23 - Question ouverte

Leesvaardigheid

Wat doe je met een tekst waarvan je bijna geen enkel woord kent?

Woorden vertalen!

Slide 24 - Diapositive

Vraagwoorden

Slide 25 - Carte mentale

Est-ce que

Qu'est-ce que
Qui

Comment

Pourquoi

Combien de

Quand

Quel(les)



...

Wat

Wie

Hoe

Waarom

Hoeveel

Wanneer

Welke

Waar

Slide 26 - Diapositive

signaalwoorden

Slide 27 - Carte mentale

Slide 28 - Diapositive

Woorden raden
  • Ken je een gedeelte van het woord?
    vb. souligné = sous + ligne
    onder + lijn --> onderstreept
  • Lijkt het woord op een infinitief dat je kent?
    vb. en marchant = marcher
    lopen --> lopend


Slide 29 - Diapositive

Woorden raden
  • Ken je het woord als een andere woordsoort?
    vb. le soleil brillant = le soleil brille
    brille = schijnt --> de stralende zon
  • Lijkt het woord op een andere taal?
    vb. une solution = a solution
    solution --> oplossing
  • DENK AAN VALSE VRIENDJES!

Slide 30 - Diapositive

trentaine
A
training
B
dertigtal
C
trend
D
transpiratie

Slide 31 - Quiz

illusion
A
plaatje
B
tekening
C
schijn
D
verdacht

Slide 32 - Quiz

changement
A
veranderen
B
zangstuk
C
verandering
D
zingend

Slide 33 - Quiz

Werkwoorden vertalen
  1.   Weet je zeker dat je met een werkwoord te maken hebt?
  2.   Is het belangrijk om het werkwoord te vertalen?
  3.   Kun je het infinitief van het werkwoord herleiden?
  4.   Kun je het infinitief in het woordenboek vinden?

Slide 34 - Diapositive

WW in t.t.

Slide 35 - Carte mentale

Werkwoorden in de tegenwoordige tijd


Eindigend op:

  • e
  • es
  • ons
  • ez
  • ent
  • is
  • it
  • issons
  • issez
  • issent

Slide 36 - Diapositive

WW als VD

Slide 37 - Carte mentale

Werkwoorden in de verleden tijd

Eindigend op:

v.t.

  • ais
  • ait
  • ions
  • iez
  • aient


Voltooid deelwoord

  • é
  • u
  • i

Slide 38 - Diapositive

Werkwoorden in de toekomende tijd

Eindigend op:

  • erai
  • eras
  • era
  • erons
  • erez
  • ont

Slide 39 - Diapositive




est - était - été

a - avait - eu

veut - voulait - voulu

peut - pouvait - pu

va - allait - allé

voit - voyait -vu







is - was - geweest

heeft - had - gehad

wil - wilde - gewild

kan/mag - kon/mocht - gekund

gaat - ging - gegaan

ziet - zag - gezien

Veel voorkomende onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd

Slide 40 - Diapositive




est - sera - seront

a - aura - auront

veut - voudra - voudront

peut - pourra - pourront

va - ira - iront

voit - verra -verront







is - zal/zullen zijn

heeft - zal/zullen hebben

wil - zal/zullen willen

kan/mag - zal/zullen kunnen

gaat - zal/zullen gaan

ziet - zal/zullen zien

Veel voorkomende onregelmatige werkwoorden in de toekomende tijd

Slide 41 - Diapositive

Welke tijd?
Il est installé au canapé.
A
tegenwoordig
B
verleden
C
toekomend

Slide 42 - Quiz

Welke tijd?
Cela sera intéressant.
A
tegenwoordig
B
verleden
C
toekomend

Slide 43 - Quiz

Welke tijd?
Nous allons avoir des clients.

A
tegenwoordig
B
verleden
C
toekomend

Slide 44 - Quiz

Welke tijd?
Il a mangé au restaurant.
A
tegenwoordig
B
verleden
C
toekomend

Slide 45 - Quiz

Werkwoorden in de toekomend verleden tijd


Eindigend op:

  • erais
  • erait
  • erions
  • eriez
  • eraient

Slide 46 - Diapositive

Voorbeeld

Il donne

Il donnait

Il a donné

Il va donner

Il donnera

Il donnerait

Hij geeft

Hij gaf

Hij heeft gegeven

Hij gaat geven

Hij zal geven

Hij zou geven

Slide 47 - Diapositive

tijdens een toets....

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Diapositive

Slide 51 - Diapositive

Slide 52 - Diapositive

Slide 53 - Diapositive

Slide 54 - Diapositive

Slide 55 - Lien