Examentraining 4 GT

Examentraining 4 GT
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Examentraining 4 GT

Slide 1 - Diapositive

 CSE Nederlands
Eerste tijdvak:                                         Tweede tijdvak (herexamen)
dinsdag 23 mei                                      dinsdag 20 juni
13.30-15.30 uur                                      13:30 - 15:30 uur
                                        
                                         Leesvaardigheid
                                         Schrijfvaardigheid

Slide 2 - Diapositive

Informatie en tips
In deze examentraining krijgen jullie informatie en tips voor het examen. Maak aantekeningen als je wilt. Er is een Padlet gemaakt waar alle informatie nog een keer na te lezen is. 

Scan de QR-code voor de link.


Slide 3 - Diapositive

Uit welke twee onderdelen bestaat het leesvaardigheidsexamen Nederlands?

Slide 4 - Carte mentale

Tijdsindeling examen Nederlands
          ONDERDEEL:               TEKSTSOORT:                MAX. TIJD:
1. 
tekst
20 min.
2. 
tekst
25 min.
3.
advertentie
10 min.
4. 
tekst
30 min.
schrijfopdracht
30 min.

Slide 5 - Diapositive

Leesvaardigheid bestaat uit
verschillende onderwerpen. Welke?

Slide 6 - Carte mentale

Leesvaardigheid 
* opbouw van een tekst
* schrijfdoelen
* tekstsoorten
* hoofdgedachte en onderwerp
* signaalwoorden en tekstverbanden
* citeren
* beeldspraak en ironie
* leesstrategieën

Slide 7 - Diapositive

De opbouw van een tekst bestaat meestal uit een:

Slide 8 - Question ouverte

Functies van een inleiding
- de schrijver trekt aandacht met een opmerkelijke gebeurtenis of anekdote (grappig verhaal);
- de schrijver beschrijft iets wat kort geleden is gebeurd;
- de schrijver geeft de aanleiding voor het schrijven van de tekst;
- de schrijver geeft een korte samenvatting van de tekst;

BELANGRIJK: LEER DE FUNCTIES VAN DE INLEIDING GOED!

Slide 9 - Diapositive

Functie van de kern
* In de kern wordt beschreven waar de tekst eigenlijk over gaat.
* De kern kan onderverdeeld worden in deelonderwerpen. Elke alinea bevat een deel van het onderwerp waarover de schrijver schrijft.
* Soms wordt het deelonderwerp aangekondigd met een tussenkopje (de titel van het deelonderwerp). 
* Op het examen kan het voorkomen dat jij het deelonderwerp (tussenkopje) moet bepalen wat past bij een alinea. Lees de alinea (kernzinnen) goed en bekijk welke tussenkopje het beste past. 

Slide 10 - Diapositive

Functie van een slot
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Dit kan hij doen door:
- een conclusie te trekken
- een toekomstverwachting uit te spreken
- nog eens een korte samenvatting te geven
Let op: als een schrijver een nieuw deelonderwerp begint, heeft de tekst geen slot! Dit kan voorkomen. 

Slide 11 - Diapositive

In een tekst kan een illustratie staan. Wat doet een illustratie in een tekst NIET?
A
Samenvatten van de tekst
B
Verduidelijken van de tekst
C
Extra informatie geven over de tekst
D
Tekst extra benadrukken.

Slide 12 - Quiz

Illustraties in een tekst
Een illustratie in de tekst kan vaak extra informatie geven. Soms wil de schrijver bepaalde zaken in een tekst extra benadrukken. De schrijver kan dit doen door voor een tekstgedeelte een ander lettertype te gebruiken of door een tekst cursief of vetgedrukt te maken. 

Slide 13 - Diapositive

Functies van een illustratie
- trekt de aandacht van de lezer of maakt de lezer nieuwsgierig;
- maakt de tekst aantrekkelijker om te lezen;
- het legt iets uit;
- het laat een voorbeeld zien van iets dat niet zo gemakkelijk is uit te leggen;
- het versterkt de boodschap of een bewering in de tekst;
- het vervangt de tekst. 

BELANGRIJK: LEER DE FUNCTIES VAN EEN ILLUSTRATIE GOED!

Slide 14 - Diapositive

Op welke manier kun je het doel van de tekst vinden?
A
Door de inleiding goed te lezen. Daar schrijft de schrijver het doel vaak neer.
B
Als je die goed leest, weet je welk tekstdoel de schrijver gebruikt in de tekst.
C
Door de bron van de tekst te bekijken. De bron geeft een aanwijzing voor het tekstdoel.
D
Door het slot te lezen. De schrijver geeft daar aanwijzingen over het tekstdoel.

Slide 15 - Quiz

Doelen van en tekst
Wat wil de schrijver bereiken bij de lezers met zijn tekst?
Voorbeeld van tekstdoelen:
  • Informeren (feitelijke informatie - nieuwsbericht)
  • Activeren /overhalen (tot handelen aanzetten - reclame)
  • Overtuigen (mening geven - debat / betoog)
  • Amuseren/vermaken (plezier beleven aan een tekst - film)
  • Instructie geven (uitleg geven hoe iets moet - recept). 

Slide 16 - Diapositive

Welke drie tekstsoorten kunnen er op het examen voorkomen? Geef ook aan hoe je de tekstsoorten kunt herkennen.

Slide 17 - Question ouverte

Een instructieve tekst, kan die een hoofdgedachte bevatten?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Hoofdgedachte van de tekst
Elke tekst heeft een hoofdgedachte. Om de hoofdgedachte te vinden in een tekst kun je de volgende vraag stellen:
  • Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? Denk hierbij ook aan: wat wil de schrijver je vertellen? 


Let op: Soms staat de hoofdgedachte in de inleiding of in het slot. Als je geen duidelijke hoofdgedachte kunt vinden moet je die zelf samenvatten uit de tekst. De hoofdgedachte wordt geschreven in een ZIN.

Slide 19 - Diapositive

Onderwerp van een tekst
Het onderwerp van een tekst moet je aangeven in één, twee of soms drie woorden. Het onderwerp geeft aan waar de tekst overgaat. Belangrijke punten voor het bepalen van het onderwerp:
- de titel van de tekst;
- de kernzinnen;
- vaak herhaalde woorden in de tekst;
- de inleiding en de conclusie.

Slide 20 - Diapositive

Signaalwoorden
* De verschillende delen van de tekst hebben altijd een relatie met elkaar. 
* De relatie verschilt per alinea's onderling.
* Signaalwoorden helpen je de relatie te bepalen. 
* Signaalwoorden geven verbanden aan tussen zinnen en tussen alinea's.
* LEER DE SIGNAALWOORDEN EN TEKSTVERBANDEN.

Slide 21 - Diapositive

Tekstverbanden

Slide 22 - Diapositive

Wat betekent citeren?
A
Het letterlijk aanhalen van alle woorden van de titel van de tekst
B
Het letterlijk aanhalen van een zin of aantal woorden uit de tekst.
C
Het letterlijk aanhalen van één woord in de tekst.
D
Het letterlijk aanhalen van de samenvatting van de tekst.

Slide 23 - Quiz

1. Als er een citaat gevraagd wordt, wat is dan de schrijfwijze
2. van dat citaat?

Maak een citaat van de bovenstaande zin.

Slide 24 - Question ouverte

Waarom gebruikt een schrijver wel eens beeldspraak of ironie in de tekst?

Slide 25 - Question ouverte

Welke definitie past bij beeldspraak?
A
Een object wordt vergeleken met een object
B
Met beeldspraak worden abstracte beelden duidelijk gemaakt
C
Een beeld wordt vergeleken met een object
D
Een object wordt vergeleken met een beeld.

Slide 26 - Quiz

Wat is ironie?
A
milde zelfspot
B
beeld vergelijken met object
C
object vergelijken met beeld
D
bijtende zelfspot

Slide 27 - Quiz

Welke drie leesstrategieën ken jij? Geef ook aan hoe je leest bij die leesstrategieën.

Slide 28 - Question ouverte

Samenvatten
Een tekst samenvatten doe je door de hoofdzakenuit de tekst te halen. Deze staan veelal in de eerste twee zinnen of in de laatste zin van de alinea. 

Noodzakelijk om de tekst goed te lezen en de hoofdzaken (kernzinnen) te markeren. 

Slide 29 - Diapositive

Samenvatten
Sommige vragen op het CSE zullen over samenvatten gaan. Deze vragen toetsen of je: 
  • hoofdzaken in een tekst kunt herkennen; 
  • hoofdzaken van bijzaken kunt onderscheiden;
  • tekstgedeelten in de juiste volgorde kunt zetten. 

Slide 30 - Diapositive

Samenvattingsvragen voorbeelden:
- samenvatten van een hoofdgedachte in enkele woorden.
- meerkeuzevragen: welk antwoord vat het beste de tekst samen?
- welke zinnen uit een rijtje moet je wel of niet toevoegen aan een samenvatting?
- een rijtje hoofdzaken zo goed mogelijk ordenen zodat je een goede samenvatting krijgt. 

Slide 31 - Diapositive

Voorbeeld samenvattingsvraag

Slide 32 - Diapositive

Samenvattingsvraag? Hoe pak je deze vraag aan? 
- tekst scannen: wat is het onderwerp?
- tekst intensief lezen: hoofdzaken markeren. 

Tip: een samenvatting bevat NOOIT voorbeelden of anekdotes. 

Slide 33 - Diapositive

Open vragen
Leg uit / Verklaar: geef een uitleg in je eigen woorden. Schrijf dus geen zinnen uit de tekst over.
Noem twee ... / Welke twee ...: schrijf dan twee dingen op. Niet meer, alleen de eerste twee worden nagekeken.
Citeer een zin: schrijf de eerste twee woorden van een zin op en de laatste twee woorden. Daartussen gebruik je drie punten.
Zet het regelnummer tussen haakjes. "Het is ... tekst over." (r.23)

Slide 34 - Diapositive

Open vragen
De tijd voor een open vraag: 3 minuten per onderdeel. 
Twee onderdelen —> 6 minuten. 

Tip: als er staat dat je het antwoord in ‘eigen woorden’ moet neerschrijven, is het toegestaan om twee of drie woorden in een zin te veranderen. 

Slide 35 - Diapositive

Vraagsoort: meerkeuzevragen
Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
Stap 2: Lees nog een keer het tekstgedeelte.
Stap 3: Zoek in de tekst zelf het antwoord op de vraag.
Stap 4: Vergelijk jouw antwoord met de antwoorden bij de vraag.
Streep de antwoorden weg die niet goed zijn. Kies het beste antwoord.

LET OP: de antwoorden van de meerkeuzevragen worden gegenereerd door een computer. Deze zet de antwoord op alfabetische volgorde. Het kan dus zo zijn dat je 4 of 5 keer achter elkaar hetzelfde antwoord moet neerschrijven. Ga dus niet aan jezelf twijfelen!!!!

Slide 36 - Diapositive

Leesvaardigheid (advertentie)
  • Commerciële of ideële reclame; 
  • Beeld in advertenties;
  • Doelgroep; 
  • Tekstdoel advertentie.

Slide 37 - Diapositive

Advertentie          
Illustraties kunnen verschillende functies hebben. 
- Helpen bij het begrijpen van de tekst
- Bedoeld om aandacht te trekken
- Noodzakelijke toevoeging
- Ter 'versiering'
Lettertypes
- belangrijk bij de opmaak van de tekst.
- Belangrijk voor de nadruk
Lees sowieso de volledige tekst; laat je niet afleiden door alle andere informatie

Slide 38 - Diapositive

 Advertentie:
Commerciële of ideële reclame

Slide 39 - Diapositive

Beeld in advertentie
Mogelijke functies van beeld in een advertentie zijn; 
  • Aandacht trekken; 
  • Informatie toevoegen; 
  • De naam van de advertentie toelichten;
  • De tekst verduidelijken. 

Slide 40 - Diapositive

Tekstdoel advertentie
Het tekstdoel van een advertentie kan zijn: 
  • De lezer aansporen om iets te kopen of te doen; 
  • De lezer amuseren; 
  • De lezer informeren; 
  • De lezer overtuigen; 
  • De lezer een mening laten overnemen. 
Vaak heeft een advertentie meerdere doelen. Het meest voorkomende tekstdoel is: aansporen/activeren/tot handelen aansporen. 

Slide 41 - Diapositive

Schrijfopdracht
- Artikel
- Zakelijke mail
- Zakelijke brief

Slide 42 - Diapositive

13 punten:
  •  Inhoud: 6 pnt
Alle punten die gevraagd worden, moeten in je schrijfopdracht zitten. Elk onderdeel dat niet of niet goed in je tekst staat, kost je een punt.

  • Taalgebruik: 5 pnt
Met taalgebruik wordt bedoeld: formulering, spelling en interpunctie.

  •  Presentatie: 2 pnt
Je tekst moet overzichtelijk en volgens de afgesproken regels (=conventies) geschreven zijn.

Slide 43 - Diapositive

Zakelijke e-mail

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive

Artikel

Slide 46 - Diapositive

Titel Artikel

  • Inleiding
  • Kern
  • Slot


Naam
Klas




Slide 47 - Diapositive

Zakelijke brief 

Slide 48 - Diapositive

Overige tips schrijfopdrachten
  • De tekst moet uit minimaal 100 woorden bestaan. Anders krijg je geen punten voor  conventies. 
  • Haal zoveel mogelijk informatie uit de situatieschets. 
  • Schrijf zoveel mogelijk woorden over uit de situatieschets. Hiermee beperk je het risico op taalfouten.  
  • Schrijf alleen in de opdracht wat er echt moet staan. Ga er niet zelf informatie bij verzinnen. 
  • Houd je aan de opdracht
  • Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Maak de zinnen niet te lang

Slide 49 - Diapositive

Quizlet
In Quizlet is er een set met belangrijke examenwoorden aangemaakt. Oefen deze woorden, zodat je op het examen weet wat je deze woorden betekenen.
Scan de code
               



Slide 50 - Diapositive

Slide 51 - Diapositive

Wat neem je mee naar het examen? 
- voldoende pennen en eventueel potloden
- markeerstiften
- woordenboek
- positieve motivatie
- iets te eten en te drinken

Slide 52 - Diapositive

En nu oefenen...

Examen 2022 - ??

Slide 53 - Diapositive