thema 'het formulier en de agenda' les 1

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Thema het formulier en de agenda

les 1

woordenschatlessen op A2-niveau ter voorbereiding op het inburgeringsexamen.

het formulier

Je moet het formulier invullen.

de agenda

Ik schrijf de afspraak in mijn agenda.

De leerlingen schrijven de woorden in een woordenschrift en zetten eventueel de vertaling erbij. 

de datum

De datum is 5 november 2021

de dag

Welke dag is het vandaag?
Het is maandag.

de woonplaats

Mijn woonplaats is Reuver.

het land

Mijn land heet Nederland.

de nationaliteit

Ik heb de Nederlandse nationaliteit.

het paspoort

Mag ik uw paspoort zien?

de geboortedatum

Ik ben 20 jaar. Mijn geboortedatum is  1 juli 2001  (01-07-2001).

de geboorteplaats

Mijn geboorteplaats is Roermond.

de leeftijd

Mijn leeftijd is 20 jaar.

het huwelijk

Trouwen is hetzelfde als in het huwelijk treden.

het meisje

Het meisje is blond.

de jongen

De jongen leest een boek.

de persoon/ de personen

Ken jij die persoon?

de mens/ de mensen

Op de aarde leven mensen, dieren en planten.

de voornaam

Zijn voornaam is Tim

de achternaam

Mijn broer en ik hebben dezelfde achternaam.

betekenissen

betekenissen

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. de agenda
2. de dag
3. de nationaliteit
4. het datum

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. de leeftijd
2. de geboortedatum
3. de mens

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. het huwelijk
2. de voornaam
3. de achternaam
4. het formulier

Maak een woord van deze letters.
a-t-n-ei-t-o-t-i-l-i-a-n

Maak een woord met deze letters.
o-m-l-r-f-r-ie-u

Maak een woord met deze letters.
ij-l-k-e-w-u-h

Werkvorm 1 - in duo's

Je krijgt van de docent een stapel kaartjes met plaatjes.

Je draait om de beurt een kaartje om en vertelt wat er op het kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Werkvorm 2 - mix en ruil

Iedereen krijgt van de docent een kaartje met een plaatje. 

Als de docent zegt: 'start!' loopt iedereen door de klas.

Als de docent zegt; 'stop!' dan sta je stil en bespreekt met de persoon die bij jou in de buurt staat wat op je kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Ben je klaar? Ruil de kaartjes en wacht totdat de docent weer zegt: 'start!'