TOETS thema 4 stevigheid en beweging BS 1-5 en 7 VWO

Wat is zijn antagonisten, kies het beste antwoord.
A
Spieren die een tegengestelde beweging mogelijk maken
B
Spieren die jouw arm bewegen.
C
Spieren die altijd doorwerken
D
Spieren die verkrampen
1 / 39
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Wat is zijn antagonisten, kies het beste antwoord.
A
Spieren die een tegengestelde beweging mogelijk maken
B
Spieren die jouw arm bewegen.
C
Spieren die altijd doorwerken
D
Spieren die verkrampen

Slide 1 - Quiz

Welke botten vormen samen de schoudergordel?

Slide 2 - Question ouverte


Welke beweging is in de elleboog mogelijk als je het bot bij het pijltje beweegt:
A
een draaiende beweging
B
buigende en strekkende beweging
C
een rolbeweging
D
er is geen beweging mogelijk

Slide 3 - Quiz

Noem twee verschillen tussen de orgaanspieren en de skeletspieren.

Slide 4 - Question ouverte

Bij welk type gewricht is er beweging in meerdere richtingen mogelijk?
A
Kogelgewricht
B
Scharniergewricht
C
Rolgewricht

Slide 5 - Quiz

Beweging ontstaat doordat .... 1 .... kunnen samentrekken.

.... 2 .... kunnen niet samentrekken, maar zorgen voor verbinding met het bot.
A
1: spieren 2: spieren
B
1: pezen 2: pezen
C
1: pezen 2: spieren
D
1: spieren 2: pezen

Slide 6 - Quiz

Je armen en benen bewegen door
A
Gewrichten
B
Kraakbeen
C
Naadverbinding
D
Vergroeiing

Slide 7 - Quiz

Zet de beenverbindingen in volgorde van minst beweeglijk naar meest beweeglijk

Slide 8 - Question ouverte

Hoe zit je heup aan elkaar?
A
naadverbinding
B
gewricht
C
vergroeid
D
kraakbeen

Slide 9 - Quiz

Naadverbinding
Vergroeid
Gewricht
Kraakbeen
Veel beweging
Geen beweging
Beetje beweging
Geen beweging

Slide 10 - Question de remorquage

Uit welke delen bestaat het skelet?
A
schedel en ledematen en armen
B
romp, ledematen en armen en benen
C
schedel,romp, ledematen
D
schedel,romp,ledematen en armen en benen

Slide 11 - Quiz

Wat wordt er beschermd door onze borstkas?
A
maag en nieren
B
hart en longen
C
hersenen
D
darmen en maag

Slide 12 - Quiz

Door een bot te verbranden gaat de lijmstof eruit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Zonder kalkzout kan een bot makkelijk breken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Een baby heeft vergeleken met een bejaarde veel botweefsel.
A
Waar
B
Niet waar
C
Beetje waar
D
huh?

Slide 15 - Quiz

Lijmstof en kalkstof zitten in ….
A
Botcellen
B
Kraakbeencellen
C
Tussencelstof
D
Spieren

Slide 16 - Quiz

Sleep de nummers naar de juiste naam
Beenderen van het been
dijbeen
voetwortelbeen
scheenbeen
middenvoetsbeen
knieschijf
kuitbeen
1
2
3
4
5
6

Slide 17 - Question de remorquage

Waar zitten pezen?
A
Tussen 2 gewrichten
B
Tussen botten en spieren
C
Tussen gewrichten en spieren
D
Tussen 2 spieren

Slide 18 - Quiz

sleep de hond naar het honden skelet

Slide 19 - Question de remorquage

Wat is de verband tussen spieren en het skelet?

Slide 20 - Question ouverte

Zet de namen van de spier in juiste volgorde van groot naar klein
A
spiervezel-spierbundel-spier
B
spier-spierbundel-spiervezel
C
spierbundel-spiervezel-spier
D
spiervezel-spier-spierbundel

Slide 21 - Quiz

Wat is het verschil tussen een rol en een kogelgewricht

Slide 22 - Question ouverte


Waarin verschillen de ledematen van een walvis met die van een vleermuis? En leg uit

Slide 23 - Question ouverte

Bij welke groep zoogdieren hoort dit skelet?
A
teengangers
B
topgangers
C
zoolgangers
D
voetgangers

Slide 24 - Quiz

Wat is het grootste verschil in bouw tussen het been van een zoolganger en een topganger? Leg uit waarom dit zo is.

Slide 25 - Question ouverte

In de afbeelding is een stukje van de wervelkolom getekend. Waar bevindt zich botweefsel?
A
op plek p
B
nergens
C
op plek q
D
op zowel p als q

Slide 26 - Quiz

Het skelet bestaat uit twee typen botten: platte beenderen en pijpbeenderen.
Met de proefopstelling hiernaast kun je een eigenschap van de platte beenderen en pijpbeenderen onderzoeken.
Welke onderzoeksvraag over de botten in je lichaam kun je met de opstelling onderzoeken?

A
Welke botten zijn dikker: platte beenderen of pijpbeenderen?
B
Waarom zitten er platte beenderen en pijpbeenderen in het lichaam?
C
Welke vorm is sterker: een buisvorm of een platte vorm?
D
Zijn pijpbeenderen betere botten dan platte beenderen?

Slide 27 - Quiz

Welke functie hebben de kalkzouten in bot?
A
Zorgen voor stevigheid
B
Zorgen voor buigzaamheid
C
Zorgen voor de vorm
D
Zorgen voor beweging

Slide 28 - Quiz

Als een mens loopt, dan zorgt elke stap die wordt gezet voor een schok in het lichaam. Het lichaam heeft daarom een paar aanpassingen waardoor deze schokken kunnen worden opgevangen.
Welke aanpassingen dienen hiervoor?
A
Bekken is veerkrachtig en tussenwervelschijven bestaan uit kraakbeen.
B
Wervelkolom heeft dubbele S vorm en bestaat uit kraakbeen
C
Ruggenwervels zijn hol en er zit kraakbeen tussen de wervelschijven
D
tussenwervelschijven bestaan uit kraakbeen en wervelkolom heeft dubbele S vorm

Slide 29 - Quiz


In de afbeelding tilt een man een kind op.
Aan welke twee van de tien regels voor goed tillen houdt de man zich niet?
A
Gebruik waar nodig is hulpmiddelen en zorg dat er niets in de weg stat als je gaat lopen met de last
B
Til nooit met gedraaide rug en til met twee handen, houd de last zo dicht mogelijk bij je
C
Zorg dat er niets in de weg staat als je gaat lopen met de last en til nooit met gedraaide rug.
D
Til met twee handen, houd de last zo dicht mogelijk bij je en buig niet verder dan noodzakelijk.

Slide 30 - Quiz

Baby's die al kunnen staan, hebben vaak kromme benen.
Welke functie van het skelet is bij baby's nog niet volledig aanwezig?
A
beweging
B
vorm
C
stevigheid
D
bescherming

Slide 31 - Quiz


Deze vraag gaat over botweefsel en vul in: 
De botcellen hebben
............1............  waarmee ze met elkaar in contact staan. In het botweefsel liggen kanaaltjes waardoor
.........2.......... lopen.

Slide 32 - Question ouverte

Maak de zinnen kloppend.
In pijpbeenderen bevindt zich een mergholte waar 
                      in zit. 
In platte beenderen zit alleen
rood beenmerg
geel beenmerg

Slide 33 - Question de remorquage


Op röntgenfoto's van beenderen zien de kalkhoudende delen er witter uit naarmate ze meer kalkzouten bevatten. In de afbeelding zie je twee röntgenfoto's van een hand. De foto's hebben niet dezelfde vergroting.
Van welk type weefsel is in foto 1 te zien?
A
lijmstof
B
kraakbeen
C
botweefsel
D
bindweefsel

Slide 34 - Quiz

Bij oude mensen bevatten de beenderen veel
 en weinig
Als mensen ouder worden, verandert er ook veel kraakbeenweefsel in



kraakbeen
botweefsel
Lijmstof
Kalkzouten
tussencelstof

Slide 35 - Question de remorquage

Maak de zin kloppend.
De plaats waar een
                                 vastzit aan het bot noem je de  
Een pees is de uitloper van de
 
pees
peesschede
aanhechtingsplaats

Slide 36 - Question de remorquage


In de afbeelding zijn de beenderen en enkele spieren in de achterpoot van een kikker schematisch getekend. Als een kikker opspringt, strekt hij zijn achterpoten.
Welke spieren trekken zich dan samen?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
3 en 4
D
2 en 4

Slide 37 - Quiz

Welke twee spieren zijn een antagonistisch paar?
A
rugspier en de voorste dijspier
B
dijspier en de scheenbeen spier
C
buikspier en de rugspier
D
rugspier en de dijspier

Slide 38 - Quiz



Op de afbeelding zie je schematische tekening van een arm.
Wat gebeurt er met de onderdelen P en Q als de onderarm wordt opgetild?
A
P wordt korter en dikker Q wordt verandert niet
B
Q wordt korter en dikker P verandert niet
C
P wordt lang en smaller Q verandert niet
D
Q wordt lang en smaller P verandert niet

Slide 39 - Quiz