Examenoefening

BEDRIJFSECONOMIE
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

BEDRIJFSECONOMIE

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 1

Slide 2 - Diapositive

Wat is een bedrijfstak?

Slide 3 - Question ouverte

Een detaillist is iemand die producten verkoopt aan consumenten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Leg in eigen woorden uit wat een groothandel is.

Slide 5 - Question ouverte

Een grossier is een groothandelaar die zijn producten aan de horeca verkoopt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Noem een voorbeeld van een warenhuis.

Slide 7 - Question ouverte

Waarvoor staat WVO?
A
Winkel verkoopoppervlak
B
Winkel verkoopopruiming
C
Web verkoopopruiming
D
Webwinkel verkoopoppervlak

Slide 8 - Quiz

Leg in eigen woorden uit wat de bruto vloeroppervlakte is.

Slide 9 - Question ouverte

Wat betekent een laag consumentenvertrouwen?
A
Mensen zullen minder gaan uitgeven
B
Mensen zullen meer gaan uitgeven
C
Mensen zullen meer verschillende producten kopen
D
Mensen zullen meer van hetzelfde product kopen

Slide 10 - Quiz

Hoofdstuk 2

Slide 11 - Diapositive

Leg in eigen woorden uit wat belastingen zijn.

Slide 12 - Question ouverte

Winstbelasting betalen ondernemers over de totale winst van hun onderneming.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Kostprijsverhogende belastingen zijn belastingen die de ondernemer zelf betaalt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Welke 4 Btw-tarieven zijn er?

Slide 15 - Question ouverte

Wat houdt de afdracht van Btw in?

Slide 16 - Question ouverte

Hoofdstuk 3

Slide 17 - Diapositive

Mijn inkoopfactuurprijs bedraagt €121. Hoeveel is mijn inkoopprijs?
A
100
B
21
C
146,41
D
79

Slide 18 - Quiz

Mijn inkoopprijs bedraagt €358. Hoeveel bedraagt mijn inkoopfactuurprijs?
A
358
B
433,18
C
295,86
D
75,18

Slide 19 - Quiz

Ik heb een inkoopfactuurprijs van €360.
Hoeveel bedraagt mijn btw?
A
62,48
B
297,52
C
75,60
D
284,40

Slide 20 - Quiz

Ik heb een inkoopprijs van €80.
Hoeveel bedraagt mijn btw?
A
16,80
B
63,20
C
13,88
D
66,12

Slide 21 - Quiz

Mijn netto inkoopprijs bedraagt €240. Hoeveel bedraagt mijn bruto inkoopprijs?
A
240
B
290,40
C
261
D
198,35

Slide 22 - Quiz

Mijn bruto verkoopprijs bedraagt €121. Hoeveel is mijn netto verkoopprijs?
A
100
B
21
C
146,41
D
79

Slide 23 - Quiz

Ik heb een bruto verkoopprijs van €36.
Hoeveel bedraagt mijn btw?
A
43,56
B
29,75
C
7,56
D
6,25

Slide 24 - Quiz

Ik heb een netto inkoopprijs van €50 en een brutowinstopslag van 23%. Hoeveel is mijn netto verkoopprijs?

Slide 25 - Question ouverte

Ik heb een netto inkoopprijs van €50 en een brutowinstmarge van 36%. Hoeveel is mijn netto verkoopprijs?

Slide 26 - Question ouverte

Ik heb een netto inkoopprijs van €37 en een brutowinstopslag van 17%. Hoeveel is mijn netto verkoopprijs?

Slide 27 - Question ouverte

Ik heb een netto inkoopprijs van €104 en een brutowinstopslag van 17%. BTW is 21%. Wat is de consumentenprijs.

Slide 28 - Question ouverte

Ik heb een netto inkoopprijs van €42 en een brutowinstmarge van 25%. BTW is 9%. Wat is de consumentenprijs.

Slide 29 - Question ouverte

Wat is de omrekenfactor?

Slide 30 - Question ouverte

Inkoopprijs €240
Omrekenfactor van 2,7
Hoeveel is de consumentenprijs?

Slide 31 - Question ouverte

Consumentenprijs €3940
Omrekenfactor van 1,8
Hoeveel is de inkoopprijs?

Slide 32 - Question ouverte

Wat wordt er bedoeld met de omzetsnelheid?

Slide 33 - Question ouverte

Ik heb een inkoopwaarde van €360.000 en een gemiddelde voorraad van €60.000.
Hoeveel is mijn omzetsnelheid
A
6 keer
B
36 keer
C
60 keer
D
3,6 keer

Slide 34 - Quiz

Voorraad 1 januari €30.000.
Voorraad 31 december €40.000.
Hoeveel bedraagt mijn gemiddelde voorraad?
A
40.000
B
30.000
C
35.000
D
70.000

Slide 35 - Quiz

Voorraad 1 januari €30.000.
Voorraad 1 juli €50.000.
Voorraad 31 december €40.000.
Hoeveel bedraagt mijn gemiddelde voorraad?
A
40.000
B
30.000
C
35.000
D
60.000

Slide 36 - Quiz

Een onderneming heeft omzetsnelheid van 30 per jaar.
Bereken de opslagduur in weken.

Slide 37 - Question ouverte

Een onderneming heeft omzetsnelheid van 15 per jaar.
Bereken de opslagduur in dagen.

Slide 38 - Question ouverte

Een onderneming heeft omzetsnelheid van 44 per jaar.
Bereken de opslagduur in maanden.

Slide 39 - Question ouverte

Hoofdstuk 5

Slide 40 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van constante kosten?
A
benzine
B
onderhoud
C
afschrijving

Slide 41 - Quiz

Wat is een kenmerk van constante kosten?
Constante kosten ...
A
Veranderen niet
B
Zijn goed voorspelbaar en dus goed te budgetteren
C
Zijn onafhankelijk van de afzet

Slide 42 - Quiz

Wat is een voorbeeld van variabele kosten?
A
telefoonabbonnement
B
grondstoffen
C
rentekosten

Slide 43 - Quiz

De variabele kosten zijn .... afhankelijke van de productie / omzet ?
A
Niet
B
Gedeeltelijk
C
Soms
D
Wel

Slide 44 - Quiz

Hoofdstuk 6

Slide 45 - Diapositive

Directe kosten

Slide 46 - Carte mentale

Indirecte kosten

Slide 47 - Carte mentale