Hoofdstuk 2: observeren en rapporteren in de praktijk
Observeren en rapporteren in de praktijk
6 Opvoeding en begeleiding - Communicatie
Mevrouw van Loon
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
CommunicatieSecundair onderwijs
Cette leçon contient 25 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 100 min
Éléments de cette leçon
Observeren en rapporteren in de praktijk
6 Opvoeding en begeleiding - Communicatie
Mevrouw van Loon
Slide 1 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Lesdoelen
De leerling:
- Past de verschillende stappen van observeren tot rapporteren toe in een gegeven observatieopdracht.
Slide 2 - Diapositive
Zie ook cursus.
Concrete tips
Neem de cursustekst van hoofdstuk 1 bij de hand en noteer voor jezelf minstens twee concrete tips die je kan toepassen tijdens jouw stage.
timer
15:00
Slide 3 - Diapositive
OPDRACHT:
Individueel (15')
Per fase minstens 2 tips
Klaar? Vergelijken met buur
Nadien klassikaal overlopen
Bij observeren
Richt je aandacht bewust en doelgericht op de zorgvrager en zijn omgeving. Focus op wat relevant is voor hun gezondheid en welzijn.
Gebruik de 5 W's (Wie, Wat, Waar, Wanneer, Waarom) om een complete observatie te maken.
Blijf objectief: noteer alleen de feiten, zonder je eigen mening of vooroordelen erbij te betrekken.
Regelmatig observeren: doe dit op verschillende momenten om een representatief beeld te krijgen.
Slide 4 - Diapositive
Tips die ik heb genoteerd als voorbeeldantwoord per fase
Bij interpreteren
Gebruik je kennis en ervaring om betekenis te geven aan je observaties. Wat betekent dit gedrag in de context van de zorgvrager?
Kijk naar het grotere plaatje: neem de situatie vanuit verschillende invalshoeken waar en houd rekening met de beleving van de zorgvrager.
Wees bewust van je eigen emoties en voorkom dat ze je interpretatie beïnvloeden.
Bespreek je interpretatie met collega's om te checken of zij hetzelfde gedrag waarnemen en interpreteren.
Slide 5 - Diapositive
Tips die ik heb genoteerd als voorbeeldantwoord per fase
Bij registreren
Wees nauwkeurig en objectief: noteer alleen feiten en vermijd subjectieve elementen of interpretaties.
Gebruik codes of checklists als dat relevant is, bijvoorbeeld voor het registreren van slaapgedrag of voedingsinname.
Houd je aan de afgesproken registratiewijzen zodat anderen de gegevens goed kunnen begrijpen en gebruiken.
Slide 6 - Diapositive
Tips die ik heb genoteerd als voorbeeldantwoord per fase
Bij rapporteren
Kies het juiste rapportagemiddel: bepaal of mondeling of schriftelijk rapporteren het meest geschikt is voor de situatie.
Rapporteer chronologisch en objectief: volg de richtlijnen voor een goede rapportage en zorg ervoor dat het verslag duidelijk en compleet is.
Wees nauwkeurig in je taalgebruik: vermijd vage termen zoals 'vaak' of 'soms', en wees specifiek over tijdsduur of frequentie.
Slide 7 - Diapositive
Tips die ik heb genoteerd als voorbeeldantwoord per fase
Slide 8 - Diapositive
ZiKo en ZiKo-Vo zijn zelfevaluatie-instrumenten die ingezet kunnen worden om te kijken hoe kinderen zich in de opvang voelen en of ze geboeid bezig zijn (Kind en Gezin, sd). Deze observaties leiden vervolgens tot concrete acties op ofwel het niveau van de opvang (ZiKo) ofwel individuele niveau van het kind (ZiKo-Vo).
Ondertussen is er een tweede opvolger, namelijk Kijk Ik (beschikbaar sinds november 2023). Het is de herwerking van ZiKo-Vo, voor begeleiders en ouders (Kind en Gezin, sd).µ
Bevragen of Kijk Ik gekend is (kans is klein).
ZiKo
ZiKo-Vo
Kijk IK
Je observeert een groep kinderen
Doel = aanpak van de opvang gericht verbeteren
Opvolger van ZiKo
Je observeert één kind
Doel = evolutie kind opvolgen + aanpak afstemmen op wat het kind voor zijn ontwikkeling nodig heeft
Opvolger van Ziko-Vo
Doel = verbinding tussen begeleiders en ouders
Slide 9 - Diapositive
Samenvatting van de verschillende versies
Slide 10 - Diapositive
Een van de stageopdrachten bestaat uit het invullen van een leeg kindportret (ZiKo-Vo). Hiervoor is het belangrijk dat je goed het onderscheid maakt tussen de verschillende fasen (observeren, interpreteren, rapporteren), aangezien deze op verschillende momenten van toepassing zijn.
Welbevinden en betrokkenheid
In welke fase bevinden we ons?
Slide 11 - Diapositive
Je noteert in de ballonnen jouw algemene inschatting van het welbevinden en de betrokkenheid van het kind. Hoe maakt het kind het in de opvang? Die vraag is het uitgangspunt van het invulblad. Je gaat na hoe het kind zich in de opvang voelt (welbevinden) en hoe intens en geboeid het bezig is (betrokkenheid). Dat doe je door de best passende omschrijving aan te duiden in de ballonnen.
OPDRACHT (cursus p.3): In welke fase (observeren, interpreteren, registeren/rapporteren) bevinden we ons? Leg uit.
ANTWOORD: In dit geval gaat het om observeren en interpreteren. Op basis van jouw observaties ga je de best passende omschrijving (interpretatie) aanduiden.
OPDRACHT (cursus p.3): We weten uit hoofdstuk 1 dat een goede waarneming onder andere objectief en nauwkeurig is. Wat zou je kunnen doen om hieraan tegemoet te komen?
ANTWOORD: Specifiëren (wat is vaak, zelden, soms)
Slide 12 - Diapositive
Dit is de vijfpuntenschaal die wordt gehanteerd bij de ZiKo (welbevinden).
Slide 13 - Diapositive
Dit is de vijfpuntenschaal die wordt gehanteerd bij de ZiKo (betrokkenheid).
OPDRACHT (cursus p.5): Je merkt dat er in de ballonnen maar vier antwoordmogelijkheden zijn in plaats van vijf. We moeten dus eentje weglaten. Welke is de meest voor de hand liggende keuze?
ANTWOORD: De middelste optie (niveau 3 - matig)
OPDRACHT (cursus p.5): Is ons ‘probleem’ met de vijfpuntenschaal van welbevinden en betrokkenheid nu opgelost? Waarom wel/niet?
ANTWOORD: Niet helemaal, de signalen zijn soms nog steeds redelijk abstract (bijv. wanneer spreken we van uitzonderlijk hoog/laag ipv hoog/laag).
Algemene indruk
"Lisa helpt een ander kind bij het bouwen van een toren."
"Lisa legt een blok op de toren van een ander kind en lacht naar het kind."
Naar welke observatie gaat jouw voorkeur?
Slide 14 - Diapositive
In het hoofd van de figuur schrijf je een algemeen beeld van het geobserveerde kind in de opvang (bijv. persoonseigenschappen).
OPDRACHT (cursus p.5): In het vak rechts staan drie observaties (zie slide). Vul de bijhorende vragen in.
a) Welke observatie van Lisa vind je beter? Waarom?
ANTWOORD: De tweede omdat deze geen interpretatie bevat. In de eerste observatie zegt men dat Lisa ‘helpt’ maar hoe weten we dat ze helpt en niet gewoon het spel overneemt?
Algemene indruk
"Lisa legt een blok op de toren van een ander kind en lacht naar het kind."
"Noah kijkt stil naar de andere kinderen die aan het schilderen zijn."
Welke interpretaties zou je aan deze observaties kunnen koppelen?
Slide 15 - Diapositive
OPDRACHT (cursus p.5): In het vak rechts staan drie observaties (zie slide). Vul de bijhorende vragen in.
b) Geef op basis van deze observaties een interpretatie over hun algemeen beeld:
ANTWOORD: Lisa is behulpzaam; Noah is verlegen
Algemene indruk
Bedenk minstens twee observaties die de volgende algemene indrukken kunnen ondersteunen
“Het kind is een leider”
“Het kind is verlegen”
Slide 16 - Diapositive
OPDRACHT: Bedenk minstens twee observaties die de volgende algemene indrukken (interpretaties) kunnen ondersteunen.
ANTWOORD “Het kind is een leider” : Het kind moedigt andere kinderen aan om mee te doen; Het kind geeft aanwijzingen of suggesties aan andere kinderen over wat ze moeten doen tijdens activiteiten.
ANTWOORD “Het kind is verlegen” : Het kind vermijdt oogcontact met andere kinderen of begeleiders; Het kind speelt alleen.
Spel en relaties
Wat kan je allemaal doen om hier zo goed mogelijk antwoord op te geven?
Slide 17 - Diapositive
In het hemdje noteer je wat het kind leuk vindt en niet leuk vindt en met wie het vooral optrekt.
OPDRACHT (cursus p.6): Wat kan je allemaal doen om hier zo goed mogelijk antwoord op te geven?
ANTWOORD: Observeren tijdens verschillende activiteiten, de interactie met anderen observeren, vragen naar voorkeuren, andere zorgverleners betrekken
Ontwikkeling
Wat kan je allemaal doen om hier zo goed mogelijk antwoord op te geven?
Slide 18 - Diapositive
In de vakjes rondom de figuur zie je acht kaders. Dat zijn acht domeinen in de ontwikkeling. Je geeft weer wat het kind kan of doet. Je kan de talenten van het kind extra in de verf zetten door een kroontje in te kleuren. Als je niet helemaal zeker bent over een ontwikkelingsdomein duid je een vraagteken aan. Dat wil zeggen dat je hierover een gesprek wilt hebben met je mentor. Hieronder alvast een korte uitleg over de verschillende domeinen (volgende slide). Je kan ook de cursus toegepaste psychologie gebruiken als extra ondersteuning.
OPDRACHT (cursus p.6): Wat kan je allemaal doen om hier zo goed mogelijk antwoord op te geven?
ANTWOORD: Observeer het kind in verschillende situaties, praat met je mentor of andere collega’s, gebruik de cursus toegepaste psychologie als ondersteuning, registreer en bespreek de bevindingen regelmatig, maak een observatieschema met specifieke ontwikkelingskenmerken per domein
Slide 19 - Diapositive
Korte uitleg ontwikkelingsdomeinen
Slide 20 - Diapositive
Korte uitleg ontwikkelingsdomeinen
Acties
Welke bronnen kan je raadplegen om concrete acties te formuleren?
Slide 21 - Diapositive
Je formuleert de concrete acties die je plant om het welbevinden, de betrokkenheid en de ontwikkeling van het kind te ondersteunen en te stimuleren in het kader onderaan.
In de oorspronkelijke versie van de ZiKo meet je het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen in de opvang (formulier A) en ga je op zoek naar verklaringen voor de hoge en/of lage scores (formulier B). Je kijkt naar de aanpak van de opvang en gaat ook na of er daarbuiten nog andere mogelijke verklaringen zijn zoals bijzondere omstandigheden of factoren eigen aan het kind. Deze verklaringen kunnen ten slotte omgezet worden in werkpunten om zo de aanpak in de opvang te verbeteren.
Slide 22 - Diapositive
Voorbeeld van een ingevuld ZiKo-formulier B (Buelens, 2015-2016)
Bij het zoeken naar verklaringen voor de lage en de hoge scores kijk je naar drie dingen:
1. De aanpak in de opvang
Het aanbod: hoe rijk is de omgeving waarin de kinderen vertoeven? Kijk naar de infrastructuur (inrichting en indeling van de ruimtes), het aanbod, het spelmateriaal waar de kinderen uit kunnen kiezen, de activiteiten die er in de loop van de dag worden aangeboden …
De sfeer: in welke mate voelen kinderen zich thuis in de omgeving en in de groep? Kijk naar de inrichting, de aankleding van de ruimte, de inspanningen die gedaan worden om positieve relaties te bevorderen …
De ruimte voor initiatief: over hoeveel vrijheid beschikken de kinderen? Kijk naar het organisatiepatroon (de kansen die je geeft aan de kinderen om zelf te bepalen waarmee ze spelen, hoe lang, hoe vaak en met wie), hoe zit het met kinderparticipatie, de mate waarin de kinderen mee het verloop van de dag, het aanbod en de volgorde van activiteiten kunnen bepalen, de mate waarin ze verantwoordelijkheid krijgen bij het praktisch verloop, de mate waarin grenzen toegelicht worden en in overleg met de kinderen worden bepaald …
De organisatie: is er een efficiënte organisatie van de dag die duidelijk is afgestemd op het kind? Kijk naar het dag verloop / de tijdsindeling (zorg voor een duidelijke organisatie met de nodige soepelheid), hoe de begeleiders worden ingezet (zorg voor de maximale benutting van de menskracht), de groeperingsvormen (zorg voor continuïteit en veiligheid) …
De manier van begeleiden: hoeveel inlevingsvermogen is er bij het omgaan met de kinderen? Kijk naar stimulerend tussenbeide komen (je voelt aan wat een kind boeit en geeft impulsen om het kind te laten opgaan in het spel), sensitief reageren (je speelt in op de gevoelens en de basisbehoeften van kinderen zoals aandacht en affectie, duidelijkheid en bevestiging, begrip voor emoties), autonomie verlenen (je geeft de kinderen de ruimte om zich te manifesteren: ze kunnen hun eigen interesses volgen, experimenteren, zelf bepalen wanneer iets ‘af’ is, ze worden betrokken bij het maken van afspraken en het oplossen van conflicten) …
2. Het kind zelf
Bijv. een kind kan weinig betrokken zijn omdat het zijn eerste dag is in de opvang
3. Mogelijke bijzondere omstandigheden
Bijv. de eerste werkdag van een nieuwe begeleider kan een invloed hebben op het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen
OPDRACHT (cursus p.9): Welke bronnen kan je raadplegen om concrete acties te formuleren?
Bespreek het kindportret met de mentor: zorg voor goede argumentaties. Indien je vragen zou willen stellen aan de mentor, dan kan je dat door de vragen in de benen van het figuur te noteren.
OPDRACHT (cursus p.9): In welke fase (observeren, interpreteren, registeren/rapporteren) bevinden we ons? Met welke tips houden we dan best rekening?
ANTWOORD: Rapporteren - Rapporteer chronologisch en objectief: volg de richtlijnen voor een goede rapportage en zorg ervoor dat het verslag duidelijk en compleet is.
Wees nauwkeurig in je taalgebruik: vermijd vage termen zoals 'vaak' of 'soms', en wees specifiek over tijdsduur of frequentie.
Maak een duidelijk onderscheid tussen observaties en interpretaties.
Terugkoppeling
Waarom wordt deze volgorde van stageopdrachten gehanteerd?
Slide 24 - Diapositive
Koppel de geraadpleegde theorie (zie stageopdracht 1) over de doelgroep van de klas/leefgroep waar je stage doet terug naar hetgeen je geobserveerd hebt. Wat herken je, en wat herken je niet bij het geobserveerde kind? Kan je bepaalde gedragingen beter verklaren aan de hand van de theorie?
OPDRACHT (cursus p.9): In welke fase (observeren, interpreteren, registeren/rapporteren) bevinden we ons?
ANTWOORD: Interpreteren, we zoeken naar een verklaring voor onze observaties
OPDRACHT (cursus p.9): Waarom wordt deze volgorde in de stageopdrachten gehanteerd?
ANTWOORD: De relevante voorkennis wordt geactiveerd om meer gericht te kunnen observeren voor het kindportret.
Bronnen
Buelens, S. (2015-2016). Cursus 7 kinderzorg: opvoedkunde .
Kind en Gezin. (sd). Pedagogische aanpak. Opgeroepen op 10 20, 2024, van Kind en Gezin: https://kindengezin.be/nl/professionelen/sector/kinderopvang/kwaliteit-de-opvang/pedagogische-aanpak