H6.3 Winst of verlies?

H6.3 Winst of verlies?
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

H6.3 Winst of verlies?

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat ga je leren?
  • Hoe je de brutowinst en nettowinst uitrekent
  • Wat het verschil is tussen verkoopprijs en consumentenprijs
  • Welke btw-tarieven er zoal zijn

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Afzet = aantal
Omzet = waarde
(afzet x verkoopprijs)

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Brutowinst berekenen
Omzet                                       (Afzet x verkoopprijs) 
Inkoopwaarde -                   (Afzet x inkoopprijs)
Brutowinst                             (Omzet - inkoopwaarde)

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Nettowinst/verlies berekenen
Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -             (Loonkosten, hypotheek, verzekering etc.)
Nettoresultaat                (Kan winst of verlies zijn)

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Brutowinstmarge
= De brutowinst is uitgedrukt als percentage van de inkoopprijs

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

BTW = omzetbelasting
BTW = Belasting over de Toegevoegde Waarde
  • Indirecte belasting 
  • 9% BTW - basisbehoeften
  • 21% BTW - overige behoeften

Verkoopprijs + btw = consumentenprijs

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

BTW
Ontvangen BTW -> afdragen aan belastingdienst
De betaalde btw over inkomen en bedrijfskosten hiervan afhalen.

= indirecte belasting (consument -> bedrijf -> overheid)

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een ander woord voor btw is:
A
Consumentenprijs
B
Afzetbelasting
C
Omzetbelasting
D
Brutobelasting

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Omzet = winst
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Omzet = het totaalbedrag dat het bedrijf ontvangt door verkoop van producten
Hoe bereken je het nettoresultaat?
A
Omzet - inkoopwaarde - brutowinst
B
Omzet - brutowinst - bedrijfskosten
C
Omzet - bedrijfskosten
D
Omzet- inkoopwaarde - bedrijfskosten

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe noemen we de brutowinst die vaak uitgedrukt wordt als percentage van de inkoopprijs?
A
Brutowinstmarge
B
Brutomarge
C
Nettowinstmarge
D
Nettomarge

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

H6.2 Wat is een voorbeeld van een concrete markt?
A
De huizenmarkt
B
De supermarkt
C
Oliemarkt

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

H6.1 Welke productiefactor hoort er niet tussen?
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
Banken

Slide 15 - Quiz

= ondernemersschap
H6.1 Welke beloning hoort bij de productiefactor ondernemerschap?
A
Loon
B
Pacht
C
Rente
D
Winst

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

H6.1 Bij arbeidsintensief wordt menselijke arbeid ingezet en bij kapitaalintensief machines.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions