Hospitality - lesweek 4

Hospitality
Lesweek 4
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
RetailMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 44 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Hospitality
Lesweek 4

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

 klantreis





Slide 3 - Diapositive

Hospitality, verkoopt en klantreis





Touchpoints
Ieder moment waarop de klant tijdens zijn reis in contact komt met het een bedrijf of product. Zowel online als offline

Slide 4 - Diapositive

 klantreis





Tijdens iedere fase en op elk moment kan de klant besluiten voor een bepaald bedrijf wel of niet te kiezen. Het is daarom belangrijk dat de klant bij ieder moment een positief gevoel over houd. Het gevoel dat de klant over een bedrijf heeft noem je klantbeleving.
Klantbeleving

Slide 5 - Diapositive

Wat betekent een funshopper en needshopper?

Slide 6 - Diapositive

Funshoppers
Funshoppers hebben niet iets speciaals nodig. Funshoppers zie je vaak in kledingzaken. Je herkent een funshopper aan:
  • De klant kijkt vaak rond 
  • De klant is vaak met meerdere mensen 
  • De klant heeft vaak tassen van andere winkels bij zich
  • De klant voert vaak een algemeen praatje in de winkel 

Slide 7 - Diapositive

Needshoppers
Needshoppers hebben een bepaald product nodig. Je ziet deze klanten vaak in een supermarkt. Je kunt een needshopper herkennen aan:

  • De klant loopt recht op het product af
  • De klant vraagt rechtstreeks naar een bepaald product
  • De klant kijkt alleen maar naar het product dat hij nodig heeft
  • De klant is vaak alleen aan het winkelen

Slide 8 - Diapositive

Funshoppers of needshoppers?

Slide 9 - Diapositive

Funshoppers of needshoppers?

Slide 10 - Diapositive

Soorten klanten

Slide 11 - Diapositive

De runshopper
De runshopper is een klant met haast. Deze klant rent bijna door de winkel. Deze klant heeft helemaal geen geen tijd voor een verkoopgesprek, hij wil alleen met het artikel de winkel verlaten.

Slide 12 - Diapositive

De trouwe klant
Sommige klanten zijn heel winkeltrouw. Dit betekent dat klanten hun aankopen doen in meestal dezelfde winkel.

Slide 13 - Diapositive

De sociale klant
Sommige klanten houden van praten. Het kan gaan over alles. Dat kan gezellig zijn maar als het druk is in de winkel, is zo'n klant storend voor andere klanten. 


Slide 14 - Diapositive

De hybride klant
Een hybride klant kiest voor kwaliteitsproducten, maar let hier wel op de prijs. De hybride klant let bij dagelijkse boodschappen op de prijs-kwaliteitsverhouding, maar voor speciale gelegenheden wil de klant wel iets meer uitgeven.

Slide 15 - Diapositive

De kritische klanten
Als hij/zij de winkel instapt, weet de kritische klant al precies wat hij/zij wil. De klant heeft een lijstje bij zich dat hij/zij afstreept. De kritische klant weet het zelf vaak beter. Deze klant is kritisch en wil vlot geholpen worden.

Slide 16 - Diapositive

Klantgedrag

Slide 17 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je weet het verschil tussen convenience goods, shopping goods en specialty goods
  • Je kan de docent vertellen wat een impulsaankoop is
  • Je weet wat koopkracht betekent

Slide 18 - Diapositive

Klantgedrag wordt beinvloed door:
- Het soort artikel
- De fase van de customer journey waarin de klant zich bevindt
- Koopkracht
- Impulsaankopen

Slide 19 - Diapositive

Soorten artikelen
- Convenience goods (levensmiddelen)
- Shopping goods (bijv. kleding)
- Specialty goods (unieke producten zoals een auto)

Slide 20 - Diapositive

Fasen in klantgedrag
- Communicatiegedrag = de klant zoekt en verwerkt informatie
- Koopgedrag = het gedrag dat de klant laat zien als hij een             artikel koopt
- Gebruiks- of verbruiksgedrag = hoe gebruikt een klant een bepaald product
- Afdankgedrag = hoelang duurt het voordat de klant het product niet meer gebruikt                                                    (pagina 33)

Slide 21 - Diapositive

Koopkracht
Koopkracht geeft aan hoeveel artikelen een klant kan kopen bij een bepaald inkomen.
Als de klant veel geld te besteden heeft, dus een hoge koopkracht heeft, dan zal deze gemakkelijker iets kopen dan een klant met minder koopkracht.

Slide 22 - Diapositive

Impulsaankoop
- De klant koopt producten zonder dat erbij na te denken.
- De aankoop geeft een kort gevoel van geluk. 


Slide 23 - Diapositive

Opdracht 
  • Maak opdracht 8 en 9 blz 35 en 36
  • Eerder klaar? Log in SPL en maak opdracht Hospitality 1

Slide 24 - Diapositive

Veranderende klantgedrag

Slide 25 - Diapositive

Module 3
Lesweek 4

Slide 26 - Diapositive

Leerdoelen
  1. Je kan uitleggen wat one-stop-shopping betekent
  2. Je kan uitleggen wat runshopping betekent
  3. Je kan uitleggen wat funshopping betekent
  4. Je kan uitleggen d.m.v. voorbeelden wat de voor- en nadelen zijn voor het hebben van een webshop

Slide 27 - Diapositive

Veranderend klantgedrag
Het klantgedrag is de laatste jaren veranderd. De klanten zijn mondiger en kritisch. Ook zijn klanten prijsbewust (zij letten meer op de prijs) en geïnteresseerd in een in een goede prijs-kwaliteitsverhouding. Daarom concurreren winkels onderling met elkaar met de prijs van hun artikelen. Als je de prijs van een artikel verhoogt, maak je meer winst. 

Verlaag je de prijs dan daalt die winst, maar zijn er waarschijnlijk meer mensen die het product kopen. Met ander woorden: de prijs heeft invloed op de hoeveelheden die je verkoopt en op de winst.

Slide 28 - Diapositive

Klanten lijken steeds gevoeliger voor trends (ontwikkeling in een bepaalde richting). Om in jouw winkel op trends in te kunnen spelen, moet je goed weten welke trends jouw klanten volgen. Je moet er dus voor zorgen dat je hiervan goed op de hoogte bent. Lees vakbladen en reclamefolders om trends in de gaten te houden.

Ook kun je zelf artikelen uitproberen. Natuurlijk kun je ook op internet veel lezen over trends en ontwikkelingen in jouw branche. Bijvoorbeeld op de site van retailnews.nl en inretail.nl

Slide 29 - Diapositive

Runshopping, one-stop-shopping en funshopping

Slide 30 - Diapositive

Mensen gaan gemiddeld steeds korter werken. Toch hebben ze het gevoel dat ze steeds drukker hebben. Dit komt bijvoorbeeld dat steeds meer huishoudens beide partners buiten de deur werken. Maar ze moeten ook het huishouden doen en voor de kinderen zorgen. Allerlei apparaten helpen wel om het huishouden sneller te doen maar het gaat nog steeds niet vanzelf. Boodschappen worden even snel tussendoor gedaan. Dit noem je runshopping. De tijd die ze besparen, vullen ze direct in met andere activiteiten. Daardoor denken mensen dat ze het druk hebben.

Slide 31 - Diapositive

Wat betekent one-stop shopping?

Slide 32 - Diapositive

One-stop-shopping
De klant in een winkel terecht voor meerdere services. 

Slide 33 - Diapositive

Funshopping
Klanten die niet iets speciaals nodig hebben maar winkelen voor de gezelligheid.

Slide 34 - Diapositive

Webshopping en sociale media

Slide 35 - Diapositive

Webshop
De meeste winkels hebben inmiddels een webshop. Er zijn ook winkels zonder fysieke winkel. Een webshop is op elk moment van de dag bereikbaar. Daardoor zijn steeds meer mogelijkheden om te winkelen. Of klanten nu via de webshop van de winkel of in de fysieke winkel hun producten kopen, maakt niet uit. 

Doel ondernemer: is het verkopen van producten, via welke weg dat gebeurt is onbelangrijk.

Slide 36 - Diapositive

Internet
Internet is dus geen concurrentie van de fysieke winkel. De klant moet wel in de webshop en in de winkel gemak en snelheid ervaren. Ook kunnen klanten bijvoorbeeld bestellingen doen in de webshop van de winkel en hun bestellingen later in de fysieke winkel ophalen (Click en Collect). Of ze kunnen artikelen die ze in de webshop hebben gekocht terugbrengen naar de winkel. Zo vullen de winkel en de webshop elkaar steeds meer aan. 

Dankzij internet zijn klanten steeds beter op de hoogte van producten en prijzen. Dit betekent dat de klanten nu ook kritischer zijn. Ze kunnen producten en prijzen namelijk uitgebreid vergelijken.

Slide 37 - Diapositive

Opdracht (maximaal 15 minuten)
Maak tweetallen en schrijf op wat de voor- en nadelen zijn van een webshop. Bij deze opdracht mogen jullie je telefoon gebruiken.

Slide 38 - Diapositive

Lees het voorbeeld van Noraly door. Geef per fase van de klasreis aan of je deze in het voorbeeld kunt herkennen (zie pagina 11& 20) . Leg je antwoord uit.

Slide 39 - Diapositive

Google
De grootste reviewsite is Google, waar je o.a. een bezochte plek direct kunt beoordelen.

Slide 40 - Diapositive

Mix van traditionele winkelverkoop en internetverkoop 
Met een mix van traditionele winkelverkoop en internetverkoop bereik je de meeste mensen.

Slide 41 - Diapositive

Opdracht
Maak opdracht 10 (pagina 42)
Lezen pagina's 39 t/m 41
Eerder klaar? Log in SPL en maak opdracht Hospitality 1

Slide 42 - Diapositive

Leerdoelen
  1. Je kan uitleggen wat one-stop-shopping betekent
  2. Je kan uitleggen wat rumshopping betekent
  3. Je kan uitleggen wat funshopping betekent
  4. Je kan uitleggen d.m.v. voorbeelden wat de voor- en nadelen zijn voor het hebben van een webshop

Slide 43 - Diapositive

Einde les

Slide 44 - Diapositive