English words and grammar

English lesson
English words and grammar
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

English lesson
English words and grammar

Slide 1 - Diapositive

Wat is het Engelse woord voor 'nieuwsgierig'?
A
curious
B
famous
C
blowing up
D
finding a way

Slide 2 - Quiz

Wat betekent: 'Can we meet?'

Slide 3 - Question ouverte

Wat is 'bovenste verdieping' in het Engels?
A
upper verdiping
B
ground floor
C
top floor
D
sky high

Slide 4 - Quiz

Zet de goede vertaling erbij
Making money
Famous
Forget
Foot
Blowing up
Geld verdienen
Beroemd
vergeten
voet
opblazen

Slide 5 - Question de remorquage

Wat is het Engelse woord voor hart?

Slide 6 - Question ouverte

Welk woord hoort er niet bij?
Up
Right
Down
Left
Somewhere

Slide 7 - Sondage

Wat betekent 'in the evening'?
A
namiddag
B
's middags
C
's ochtends
D
's avonds

Slide 8 - Quiz

Match het goede plaatje bij het woord
Make money
Head

Brand new
Road
Staying up

Slide 9 - Question de remorquage

Hoe zeg je in het Engels: Hij is bij de bibliotheek.
A
He is at the library.
B
He is at the cinema.
C
He is at the supermarket.
D
He is in the playground.

Slide 10 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels: ' links en rechts'?

Slide 11 - Question ouverte

Welke woorden gebruik je om 'voor en na' in het Engels te zeggen?
A
up and after
B
forest and after
C
before and after
D
up and after

Slide 12 - Quiz

Vertaal de zin naar het Engels:
Laten we na school afspreken.

Slide 13 - Question ouverte

Vul het ontbrekende woord in:
Kevin ..... at the swimming pool.
A
are
B
will
C
am
D
is

Slide 14 - Quiz

Vertaal de volgende zin:
I'm at home.

Slide 15 - Question ouverte

Vul het ontbrekende woord in:
You ..... in the city centre.
A
is
B
am
C
are
D
be

Slide 16 - Quiz

Wat betekent het Engelse woord 'entrance'.
A
ingang
B
trance
C
deur
D
hoed

Slide 17 - Quiz

Sleep de componenten op de plaats
Move your hands like you're driving. 

Move your hand down in front of your face. 
Wipe one hand over your other hand.

Beweeg je handen naar beneden voor je gezicht.
Beweeg je handen alsof je aan het rijden bent. 
Veeg een hand over je andere hand.

Slide 18 - Question de remorquage

Wat betekent 'forget something'?
A
iets forceren
B
iets vergeten
C
soms verkrijgen
D
altijd klaarstaan

Slide 19 - Quiz

Kijk goed naar de zin en onthoud deze:
 

When shall we meet?

Slide 20 - Diapositive

Schrijf de zin van net op. (In het NL is het: Wanneer zullen we afspreken?)

Slide 21 - Question ouverte

Wat betekent 'distance'?
A
handstand
B
afstand
C
meel
D
bijvoorbeeld

Slide 22 - Quiz

Vul het ontbrekende woord in:
My father and I ..... at the park.
A
are
B
am
C
is
D
be

Slide 23 - Quiz

Schrijf zoveel mogelijk
woorden van de les op.

Slide 24 - Carte mentale