‹Revenir à la recherche

pv-ow-gez-lv

pv - ow - wg
(lv voor TL)
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

pv - ow - wg
(lv voor TL)

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

pv - ow - wg
pv (persoonsvorm) = ww dat vooraan komt bij een vraagzin
                                          ww dat verandert bij een tijdproef.

ow (onderwerp) = wie / wat + pv?  (hoort bij de pv)

wg (werkwoordelijk gezegde) = alle werkwoorden uit de zin

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zinsdelen tot nu toe: 

  • persoonsvorm (pv)
     tijdproef, getalproef (vraagzin)

  • onderwerp (ow)
      Wie/(wat) + pv?

  • werkwoordelijk gezegde (wg)
     zegt wat het onderwerp (iets of              iemand) doet

  • lijdend voorwerp (lv)
     Wat/Wie + wg + ow ?




Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Persoonsvorm (pv)
Onderwerp (ow)
Werkwoordelijk gezegde (wg)
Vind je door de zin van tijd of getal (aantal) te veranderen.
Alle werkwoorden in de zin.
Vind je door de vraag te stellen: wie/wat + wg?

Slide 4 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het onderwerp?
Het onderwerp
Mijn moeder
heeft
mijn brood
gesmeerd

Slide 5 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Het onderwerp
Het onderwerp vind je door te vragen:
Wie/wat + pv?

Voorbeeld 
Hebben/ zij /de honden/ alleen in huis /gelaten?
 PV (wg)                                                                       ow
Wie hebben gelaten?

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wg(-pv)
Ow
Pv
Lv
Soraya
maakt
in
het
openbaar
graag
grappen

Slide 7 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Senna
moet
hard
lachen

Slide 8 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Dat meisje
wil
een relatie.

Slide 9 - Question de remorquage

3 minuten
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Rida
is
in de aula
aan het
eten

Slide 10 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Die chick
wil
een relatie.

Slide 11 - Question de remorquage

3 minuten
Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Onderwerp
(O)
Persoonsvorm (PV)
Werkwoordelijk gezegde (WG)
Overig
Ik
heb
mijn
opdrachten
nog
niet
gemaakt

Slide 12 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat hoort bij elkaar?
pv
wg
o
lv
wie/wat + wg
Tijdproef
wie/wat + wg + o
Alle ww in een zin.

Slide 13 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

pv - ow - wg
pv (persoonsvorm) = ww dat vooraan komt bij een vraagzin

ow (onderwerp) = wie / wat + pv?  (hoort bij de pv)

wg (werkwoordelijk gezegde) = alle werkwoorden uit de zin

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de pv?
Mijn vader heeft nog nooit gerookt.
A
mijn vader
B
heeft
C
heeft gerookt
D
nog nooit

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het ow?
Wie eet er morgen een pizza?
A
wie
B
eet
C
een pizza
D
morgen

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het wg?
Hij moet vaak plassen.
A
moet
B
vaak plassen
C
moet vaak plassen
D
moet plassen

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het ow?
Vanmiddag komt er een fotograaf op school.
A
vanmiddag
B
komt
C
een fotograaf
D
op school

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het wg?
Hij is zijn huiswerk aan het maken.
A
is
B
is maken
C
is aan het maken
D
zijn huiswerk

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het wg?
Mijn buurjongen moet hard huilen.
A
moet
B
moet huilen
C
mijn buurjongen
D
huilen

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het ow?
Het heeft hard geregend vanmiddag.
A
geregend
B
het
C
vanmiddag
D
heeft

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het ow?
De frietjes waren lekker.
A
frietjes
B
de frietjes
C
waren
D
lekker

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Uitleg
  1. Persoonsvorm: zin vragend maken / in een andere tijd zetten
  2. Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
  3. Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp


Voorbeeld
Hij heeft een voetbal gevonden. 
pv = heeft
wwg = heeft gevonden
ond = hij
lv = wie/wat heeft hij gevonden?

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Plus de leçons comme celle-ci

Les 5 (21 september 2024)

- Leçon avec 20 diapositives
NederlandsSecondary EducationAge 12

Zinsontleding (alles)

- Leçon avec 47 diapositives
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

Herhalen Grammatica Zinsdelen H1 t/m H6

- Leçon avec 29 diapositives
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

ZInsontleden (alles)

- Leçon avec 45 diapositives
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

ZInsontleden (alles)

- Leçon avec 40 diapositives
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

*Deel 5 herhaling grammatica zinsdelen, 2THo

- Leçon avec 27 diapositives
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Zinsontleden (alles) - 2 vmbo

- Leçon avec 42 diapositives
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

Herhalen Grammatica Zinsdelen H1 t/m H6

- Leçon avec 33 diapositives
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1