werkwoord spelling

1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

DOEL



- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen

spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt)

Slide 2 - Diapositive

Wat  hebben we nodig?
Pen
Schrift
tablet

Slide 3 - Diapositive

Er zijn 3 verschillende werkwoordsvormen :

      Het hele werkwoord

      de persoonsvorm
        
       het voltooid deelwoord

1
2
3

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Diapositive

                            
                            Persoonsvorm vinden – manier 1 
                            Als je de zin vragend maakt, komt de                              persoonsvorm (pv) voorop te staan. 


                  Maaike gaat naar de Action. 
                  Gaat Maaike naar de Action? 
                       
                  Gaat = pv
1

Slide 8 - Diapositive

                            
                            Persoonsvorm vinden – manier 2 
                            Als je de zin in een andere tijd zet,                                    verandert de persoonsvorm (pv) mee.

 
                 Maaike kijkt naar Star Wars. 
                 Maaike keek naar Star Wars 

                                    Keek = pv
2

Slide 9 - Diapositive

                       Persoonsvorm vinden – manier 3 
                       Je kunt ook het getal van de zin                                         veranderen. Je verandert de zin dan                                 van enkelvoud naar meervoud, of                                       andersom. De persoonsvorm (pv)                                       verandert mee. 

        Maaike drinkt een kopje thee. 
        Maaike en André drinken een kopje thee. 
                           Drink = pv
3

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
Hebben
C
Hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Wij halen morgen een hond uit het asiel.
A
hond
B
morgen
C
wij
D
halen

Slide 13 - Quiz

wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.
A
Jacob
B
gamen
C
wil
D
graag

Slide 14 - Quiz

Vorig jaar brandden tijdens de Sinterklaasviering honderden lampjes.
____________
A
Persoonsvorm
B
Hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

Omdat jullie gisteren na het eten in het restaurant ziek werden, hebben jullie nu recht op een schadevergoeding, vinden jullie ook niet?
_______
A
Persoonsvorm
B
Hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 16 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Omdat jullie gisteren na het eten in het restaurant ziek werden, hebben jullie nu recht op een schadevergoeding, vinden jullie ook niet?
______
A
Persoonsvorm
B
Hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 18 - Quiz

Opdracht 1
p.160

Slide 19 - Diapositive

John (wisselen) zijn euro's voor dollars.
t.t.

Slide 20 - Question ouverte

Vorig seizoen heeft onze spits twintig keer (scoren).

Slide 21 - Question ouverte

Toegangskaartjes (bestellen) Sanne altijd via de site.
t.t.

Slide 22 - Question ouverte

Tijdens de vakantie is er iets spannends (gebeuren).

Slide 23 - Question ouverte

Ik (worden) vanavond rond acht uur opgehaald.
t.t.

Slide 24 - Question ouverte

Wie heeft het surprisefeestje (verklappen) aan de jarige?

Slide 25 - Question ouverte

Opdracht 2
p.160

Slide 26 - Diapositive

Jamaro heeft een dikke laag chocopasta op zijn broodje (smeren).

Slide 27 - Question ouverte

Gisteren (melden) Roger zich weer ziek. (v.t.)

Slide 28 - Question ouverte

We hebben drie uur lang door bergen en dalen (rijden).

Slide 29 - Question ouverte

Mijn broer en zus (haten) de lange autoreis naar Zuid-Frankrijk. (v.t.)

Slide 30 - Question ouverte

Arnouds drone (belanden) precies midden in de vijver (v.t.)

Slide 31 - Question ouverte

In India hebben Akki en Georg spannende avonturen (beleven)

Slide 32 - Question ouverte

 
De pv ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit: 

enkelvoud stam                   ik loop, loop ik? loop jij?
enkelvoud stam + t             jij/u loopt, hij/zij/het loopt

meervoud
hele werkwoord                  wij lopen, jullie lopen, zij lopen

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Vidéo

Let goed op of je ev of mv moet schrijven. 
Kijk hiervoor naar het onderwerp: is het onderwerp mv dan is de persoonsvorm ook mv.

Twee kippen zitten troosteloos in een hoekje. (Twee kippen = meervoud)

Waarom worden veel dieren zo slecht behandeld? (veel dieren = meervoud)    

Slide 35 - Diapositive

Wanneer schrijf je de ik-vorm?

Als 'ik' het onderwerp is: Morgen bel ik je.

Als 'je' (jij) het onderwerp is en achter de persoonsvorm staat: Bel je me nog?

Als het een bevelende zin is, zonder onderwerp: Bel me morgen!

Slide 36 - Diapositive

Hoe schrijf je de ik-vorm?
Soms is de ik-vorm hetzelfde als de stam van het werkwoord.

De stam is het hele werkwoord zonder -en aan het eind.
Maar vaak moet je de stam aanpassen om de ik-vorm goed te spellen.

schrijven - ik schrijv            schrijf

Slide 37 - Diapositive

Wanneer schrijf je de ik-vorm + t?
Je schrijft in het ev altijd de ik-vorm + t, behalve in de volgende gevallen:

als 'ik' het onderwerp is;
als 'je' (jij) het onderwerp is en achter de pv staat;
als het een bevelende zin is, zonder onderwerp.

Een bellende fietser vormt een gevaar op de weg.
Hij loopt enorme risico's. Door oordopjes hoort hij niets.

Slide 38 - Diapositive

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleedt
B
kleed
C
kleet

Slide 39 - Quiz

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantwoordt
C
beantwoord

Slide 40 - Quiz

tt
De inbreker (bekennen) zijn misdaad.
A
bekend
B
bekendt
C
bekent

Slide 41 - Quiz

tt
De Turkse minister (rijden) weg uit Rotterdam.
A
rijd
B
rijdt
C
rijt

Slide 42 - Quiz